Anticipeer tijdig op de mogelijke inkeer door uw cliënten

Inkeren is momenteel populair in Nederland. De fiscus lijkt bezig met een goed geregisseerde campagne om zoveel mogelijk Nederlandse belastingplichtigen met een verzwegen buitenlands banktegoed zich vrijwillig te laten melden bij de fiscus. Maar wanneer u als accountant niet weet of te laat hoort dat uw cliënt heeft gekozen voor inkeer, kunt u voor onplezierige verrassingen komen te staan, die zich lastig laten pareren. Is de communicatie tussen u en uw cliënt frequent en vooral open, dan overkomt u dit waarschijnlijk niet zo gauw.

Er gaat de laatste tijd geen week voorbij of we zien een montere staatssecretaris van Financiën in het nieuws, al is het maar om te melden dat hij weer een zogenaamd belastingparadijs bereid heeft gevonden om informatie uit te gaan wisselen met de Nederlandse fiscus. Duidelijk is dat de staatssecretaris blij is met de vele spijtoptanten die zich in deze dagen melden. En om nog wat extra druk op de ketel te zetten, wordt elke gelegenheid aangegrepen om te benadrukken dat de mogelijkheid tot straffeloze inkeer vanaf 1 januari 2010 wordt ‘versoberd’.

Inkeerregeling per 2010

Die versobering bestaat eruit dat met betrekking tot aangiften die vanaf 1 januari 2010 worden gedaan, nog slechts boetevrij kan worden ingekeerd tot twee jaar nadat de onjuiste of onvolledige aangifte is gedaan. Er wordt dus een termijn ingevoerd waarbinnen boeteloos kan worden ingekeerd. Niettemin blijft het mogelijk om ook na afloop van die twee jaren bij de fiscus aan te kloppen en te melden dat de gedane aangiften niet juist waren. Als dat wordt gedaan vóórdat de inspecteur zelf het beboetbare feit op het spoor is gekomen, wordt er een gematigde boete opgelegd over de belasting die alsnog moet worden betaald. Uit Tweede Kamerstukken lijkt te volgen dat wordt gedacht aan een boete van 15%, maar de staatssecretaris heeft hierover nog geen beleid gepubliceerd. Verwacht wordt dat deze gematigde boete in de toekomst, wellicht al per 1 juli 2010, wordt verhoogd naar 25%. Wordt niet ingekeerd en komt de inspecteur zelf het beboetbare feit op het spoor, dan is de mogelijkheid van inkeer van de baan. De inspecteur legt dan aanslagen op met correcties en hij kan boetes opleggen. Dergelijke boetes bedragen maximaal 100% van de ontdoken belasting. Specifiek voor box III-vermogen geldt dat ten aanzien van aangiften die zijn gedaan na 1 juli 2009 een nog hogere boete mag worden opgelegd, namelijk maximaal 300% van de ontdoken belasting.

Vierde tranche Awb

Dit alles is op zichzelf erg ‘on topic’, maar een andere belangrijke wijziging in de belastingwet maakt dat de inkeerproblematiek een bijzonder lading krijgt. Ik refereer aan het feit dat per 1 juli 2009 niet meer slechts fiscale boetes kunnen worden opgelegd aan belastingplichtigen, maar ook aan bepaalde derden, namelijk degenen die als medepleger kunnen worden aangemerkt. Daarmee wordt specifiek gedoeld op adviseurs, boekhouders en accountants die zich op de een of andere manier bezighouden met fiscale werkzaamheden (hierna vat ik deze beroepsgroepen gemakshalve samen met de term adviseurs). Zij kunnen vanaf 1 juli 2009 worden beboet als aan de belastingplichtige zelf ook een boete kan worden opgelegd en zij op enige wijze hebben samengewerkt ten aanzien van het beboetbare feit. Een voor de hand liggend voorbeeld is de belastingplichtige die met zijn adviseur de mogelijkheid bespreekt om bepaalde vragen in het aangiftebiljet onjuist of onvolledig te beantwoorden, waarna de adviseur die aangifte overeenkomstig invult en indient. Voor beboeting van een adviseur is echter niet vereist dat hij zelf bemoeienis heeft gehad met het opstellen of indienen van een aangifte. Het is al voldoende dat een adviseur betrokken is geweest bij de constructie die tot een onjuiste aangifte leidt. Voor een boete lijkt zelfs al voldoende dat een adviseur passief blijft terwijl een handeling op zijn plaats is. Een handeling kan op zijn plaats zijn als een adviseur weet dat bepaalde vragen uit het aangiftebiljet ten onrechte onbeantwoord worden gelaten of niet helemaal juist worden beantwoord, bijvoorbeeld omdat hij kennis heeft van niet verantwoord buitenlands vermogen.

Samenhang inkeer en vierde tranche

Hoe beïnvloedt deze ingrijpende uitbreiding van het beboetingsarsenaal van de fiscus de problematiek van de inkeer? Uitgangspunt is dat een inkeer persoonlijke werking heeft. Daarmee wordt bedoeld dat als een belastingplichtige inkeert, eventuele derden die als medepleger kunnen worden aangemerkt maar zelf niet tot inkeer komen, beboetbaar blijven. Als een belastingplichtige inkeert, is daarmee dus zijn adviseur – voor zover die in potentie ook beboetbaar is – nog niet veilig. Sterker nog, zodra een belastingplichtige inkeert en de inspecteur inlicht over de onjuistheid van zijn aangifte, is het voor de andere betrokkenen nagenoeg onmogelijk om zelf ook nog in te keren. Zij voldoen immers niet meer aan de voorwaarde dat zij zich hebben gemeld vóórdat zij weten of redelijkerwijs moeten vermoeden dat de inspecteur bekend zal worden met de onjuiste aangifte. De adviseur die betrokken is geweest bij die onjuiste aangifte wordt dan dus feitelijk afgesneden van de mogelijkheid om zelf in te keren. Niet onder alle omstandigheden wordt de soep zo heet gegeten. Het is mogelijk dat een inkeer wél doorwerkt naar een adviseur die bij de onjuiste aangifte betrokken is geweest, maar dan moet er sprake zijn van specifieke feiten en omstandigheden. Vereist is dan namelijk dat de inkeer is bevorderd door die adviseur. Niet helemaal is duidelijk wat hieronder moet worden verstaan. Het gemakkelijkste is natuurlijk als de inkeerder expliciet vermeldt dat zijn adviseur de inkeer heeft bevorderd. Verdedigbaar is echter dat al voldoende is dat de adviseur zijn cliënt ondersteunt bij het inkeren. Niet noodzakelijk lijkt mij dat de adviseur de cliënt heeft gestimuleerd om tot inkeer over te gaan. Dan zou de adviseur die een belastingplichtige met raad en daad moet bijstaan een zelfstandig belang hebben bij de uitkomst van zijn advisering. Vereist is evenmin dat de adviseur zelf ook inkeerhandelingen moet hebben verricht.

In de praktijk is er in dit opzicht sprake van een glijdende schaal: naarmate de adviseur er zelf actiever aan heeft bijgedragen dat werd ingekeerd, is de kans groter dat hij meeprofiteert van die inkeer. Uiteraard is dit een zeer casuïstische kwestie, maar vast lijkt te staan dat als een cliënt zelf inkeert terwijl de adviseur een passieve houding aanneemt, die adviseur geen beroep kan doen op derdenwerking van de inkeer. Dat geldt uiteraard ook als de adviseur niet eens wist dat de belastingplichtige inkeerde.

Alertheid

Gelet op de vierde tranche zullen fiscalisten, boekhouders en accountants alert moeten zijn op gevallen waarin een inkeer mogelijk een rol kan gaan spelen. Bedacht moet worden dat dit niet beperkt is tot zwartspaarders. Inkeer kan immers plaatsvinden ten aanzien van alle mogelijke fiscale onjuistheden, van te laag aangegeven omzet tot aan een fiscale woonplaats die discutabel is. De adviseur zal er ten aanzien van elk standpunt waarvan de pleitbaarheid niet op voorhand voldoende vaststaat, rekening mee moeten houden dat hij zelf een afzonderlijk belang kan krijgen. Wordt een cliënt nerveus en overweegt hij een inkeer, dan dreigt meteen een situatie waarin diens adviseur voor het blok kan worden gezet. Een open verstandhouding tussen cliënten en adviseurs is dus essentieel.

Gepubliceerd in: AccountancyNieuws

Dit bericht werd geplaatst in:

Stuur een reactie naar de auteur