Toezichthouder BFT moet niet bij anderen uithuilen

Sinds 1 juni 2003 zijn ook advocaten verplicht om bij te dragen aan de geïntensiveerde strijd tegen witwassen door cliënten te identificeren en ongebruikelijkheden te melden bij bepaalde transacties van voornamelijk financiële aard of op het gebied van onroerend goed.

Op de naleving van deze verplichtingen houdt het BFT (Bureau Financieel Toezicht) toezicht. Op 11 september 2009 bevestigde de hoogste tuchtrechter van de advocatuur het recht van advocaten om zich ten opzichte van het BFT te beroepen op hun geheimhoudingsrecht en te weigeren vertrouwelijke informatie te openbaren.

De verplichting te identificeren en te melden komt vanuit Europa. Bij de vormgeving van de regelgeving is het botsen van geheimhouding en toezicht onderkend. Bovendien is er een vrijstelling opgenomen van de verplichtingen indien (onder meer) de werkzaamheden procesgerelateerd zijn. In onze rechtsstaat zijn enkele basale rechten verankerd, waaronder het recht op een eerlijke behandeling bij procederen.

In het verlengde van dit recht op een eerlijke behandeling ligt het recht van elke burger om kennis te vergaren over zijn rechten en plichten door zich daarover (in vertrouwen) te laten adviseren. De waarborging van dat vertrouwen ligt in de geheimhoudingsplicht en het verschoningsrecht van de advocaat.

Ook volgens vaste jurisprudentie van ‘ons’ Europees Hof te Straatsburg is een advocaat niet in staat om zijn taken van advisering, verdediging en vertegenwoordiging van zijn cliënt naar behoren te verrichten indien hij verplicht is aan de overheid cliënt gerelateerde vertrouwelijke informatie te verstrekken. Het hoog houden en respecteren van dit soort basale en fundamentele (mensen)rechten zou evident moeten zijn voor een ieder die onze rechtsstaat een warm hart toe draagt.

In het FD van 16 september 2009 beklaagde de directeur van het BFT, de heer Folkert Winkel, zich over de uitspraak van de tuchtrechter en riep de wetgever op hem verdergaande bevoegdheden toe te kennen omdat op deze wijze de controle op witwassen faalt. Enigszins een déjà vu omdat de heer Winkel zich in het FD van 29 november 2007 op nagenoeg identieke wijze uitliet, direct nadat hij van de hoogste tuchtrechter in het notariaat ook de kous op de kop had gekregen.

Nog afgezien van de constatering dat door de Europeesrechtelijke verankering van de geheimhouding van de advocaat de Nederlandse wetgever hem weinig uitkomst kan bieden, zou het BFT er ook verder goed aan doen niet bij anderen uit te huilen wanneer het procedures verliest, maar bij zichzelf te rade gaan.

Het BFT moet zijn bevoegdheden gaan aanwenden waar ze voor zijn: controleren bij dienstverleners zonder vertrouwensfunctie die actief zijn bij transacties van voornamelijk financiële aard of op het gebied van onroerend goed. Binnen vallen bij, en ten strijde trekken tegen, een bij uitstek advocatuurlijk proceskantoor geeft blijk van onvoldoende inzicht in de gegeven taakstelling.

Gepubliceerd in: Het Financieel Dagblad

Dit bericht werd geplaatst in:

Stuur een reactie naar de auteur