A-G bepleit ruimere verjaringstermijn btw-fraude voor Italië en de Unie

NLF 2017/2030

A-G HvJ, 18 juli 2017
C 42/17, ECLI:EU:C:2017:564

SAMENVATTING

Btw-fraude kan fraude vormen waardoor de financiële belangen van de Europese Unie worden geschaad (artikel 325 VWEU). Het Italiaanse wetboek van strafrecht kent een bepaling waarin staat dat in geval van stuiting van de verjaring, de verjaringstermijn in geen enkel geval kan worden verlengd met meer dan een kwart van de aanvankelijke duur ervan. Gelet op de ingewikkeldheid en de lange duur van de strafprocedures tegen ernstige btw-fraude kan dit tot de feitelijke straffeloosheid voor die fraude leiden, aangezien deze strafbare feiten gewoonlijk zijn verjaard voordat de in de wet voorziene straf kan worden opgelegd door een definitief geworden rechterlijk besluit. In de strafzaak tegen M.A.S, M.B, heeft de Corte costituzionale (grondwettelijk Hof, Italië) aan het Hof van Justitie de prejudiciële vraag gesteld of een dergelijke situatie afbreuk doet aan de door artikel 325 VWEU aan de lidstaten opgelegde verplichtingen. A-G Bot concludeert in deze zaak, kort gezegd, dat artikel 325 VWEU aldus moet worden uitgelegd dat het van de nationale rechter, handelend als gewone rechter van de Unie, vereist dat hij de verjaringstermijn die voortvloeit uit het wetboek van strafrecht buiten toepassing laat, indien een dergelijke regeling het opleggen van doeltreffende en afschrikkende straffen belet in geval van ernstige fraude waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad.

NOOT

De Italiaanse rechter

Dat het Hof van Justitie voorrang verleent aan de bestrijding van btw-fraude boven de verjaringsregels werd al duidelijk in de Italiaanse zaak Taricco e.a.[1] In die zaak oordeelde het Hof van Justitie dat

de Italiaanse regeling voor verjaring van de vervolging in strijd kan komen met de EU-rechtelijke verplichtingen. Daarvan kan sprake zijn als de regeling belet dat doeltreffende en afschrikkende sancties worden opgelegd in een groot aantal gevallen van ernstige fraude, waardoor de financiële belangen van de EU worden geschaad. De Italiaanse rechters moeten nu uitvoering gaan geven aan deze beslissing van het HvJ. Dat gaat niet zonder slag of stoot. Het is namelijk de vraag of deze nieuwe ‘harde’ uitwerking wel zo eerlijk is tegenover Italianen die al onderwerp van een strafrechtelijk

onderzoek waren op het moment dat de beslissing in de zaak Taricco e.a. werd gepubliceerd. Zij worden immers geconfronteerd met een strafbaar feit dat niet meer kan verjaren, omdat de werking van het Unierecht anders in het gedrang zou komen. De Italiaanse rechters willen die nadelige consequenties niet zo maar op het bordje van de Italiaanse verdachte leggen. Om die reden wordt – kort gezegd – met de onderhavige prejudiciële vragen nog eens op het arrest Taricco e.a. voortgeborduurd. De Italiaanse rechters vragen zich dan ook af of de beslissing van het HvJ terzijde kan worden geschoven voor de strafzaken die reeds op 8 september 2015 gaande waren, omdat anders het Italiaanse legaliteitsbeginsel zou worden geschonden. Met andere woorden: de Italiaanse rechters willen Italiaanse verdachten graag nog de helpende hand bieden om aan een veroordeling te ontkomen. Zo niet de A-G in deze zaak.


De advocaat-generaal

De A-G ziet ook wel in dat het niet handig is dat alle lidstaten andere regels voor verjaring van strafbare feiten in acht nemen. Om die reden acht de A-G het essentieel te komen tot een harmonisatie van verjaringsregels teneinde een bescherming van de financiële belangen van de Unie te waarborgen die gelijkwaardig en uniform is in alle lidstaten, en aldus te voorkomen dat de misdadigers een bijna- straffeloosheid genieten door de voor hun belangen meest gunstige strafwetgeving te benutten.

Indien er geen opsporing is verricht, lijkt het de A-G volslagen rechtmatig om te voorzien in een termijn die begint te lopen op de dag dat het strafbare feit is begaan en dat na het verlopen daarvan geen vervolging kan worden ingesteld. Wanneer echter een strafprocedure in gang is gezet, dient elke daad van vervolging de verjaring te stuiten, waardoor een nieuwe termijn in zijn geheel begint. Als enige mogelijke beperking en verwijzing daarbij geldt de eerbiediging van het beginsel van de redelijke termijn, zoals omschreven door het EHRM. De verwijzing naar het beginsel van de redelijke termijn is dan een vereiste voor alle lidstaten. Deze wens van de A-G is echter nog niet in vervulling gegaan, zodat hij op zoek moet naar een oplossing voor het onderhavige probleem. Bij de oplossing geeft ook de A-G blijk van de visie dat bij het voorkomen c.q. oplossen c.q. aanpakken van fraude in de btw zo’n beetje alles is geoorloofd. Zolang de harmonisatie er niet is, is de A-G van mening dat de nationale rechters verplicht zijn nationale verjaringsregels (vergelijkbaar met de Italiaanse) buiten toepassing te laten, zelfs indien deze regels onder het legaliteitsbeginsel van de betrokken lidstaat vallen. De lidstaten moeten namelijk alles in het werk stellen om ervoor te zorgen dat de btw wordt geïnd en het plegen van strafbare feiten niet onbestraft kan plaatsvinden. Artikel 49 en 53 Handvest staan hieraan niet in de weg. Het gevolg zal naar mijn mening in die gevallen een contra-legem-interpretatie van nationale wetgeving zijn.


Nederland

Hoe zit het eigenlijk in Nederland met de verjaringsregels? Zouden wij tegen dezelfde problemen kunnen aanlopen of, met andere woorden, zouden de Nederlandse rechters verdachten ook een helpende hand kunnen toesteken? In Nederland is het verval van het recht tot strafvordering door verjaring geregeld in artikel 70 Sr. Hierbij is de verjaringstermijn afhankelijk van het soort strafbaar feit. Zo is de verjaringstermijn twaalf jaar voor misdrijven waarop een tijdelijke gevangenisstraf van meer dan drie jaar is gesteld en is de verjaringstermijn twintig jaar voor de misdrijven waarop een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld. In artikel 72 Sr. is geregeld dat elke daad van vervolging de verjaring stuit en na de stuiting een nieuwe verjaringstermijn aanvangt. Het recht tot strafvordering vervalt evenwel ten aanzien van misdrijven indien vanaf de dag waarop de oorspronkelijke verjaringstermijn is aangevangen een periode is verstreken die gelijk is aan tweemaal de voor het misdrijf geldende verjaringstermijn.

De vervolging van btw-fraude vindt veelal plaats op grond van artikel 69 AWR, waarin onder andere strafbaar is gesteld het opzettelijk niet, onjuist of onvolledig doen van een belastingaangifte. Ook vindt vervolging plaats via strafbare feiten als oplichting, valsheid in geschrifte en (gewoonte)witwassen.

De maximale gevangenisstraffen op deze strafbare feiten variëren tussen de vier en acht jaar. Gelet op de dan geldende lange verjaringstermijnen in Nederland lopen wij niet tegen de problemen aan zoals in Italië. Verondersteld mag worden dat in twaalf tot mogelijk zelfs veertig jaar een strafrechtelijke veroordeling wel getackeld is.


[1] HvJ 8 september 2015, C-105/14 (Taricco e.a.), ECLI:EU:C:2015:555.

Stuur een reactie naar de auteur