Geen scholingseisen aan beroepsmatige rechtsbijstand

Samenvatting


Namens belanghebbende heeft B bezwaar en beroep ingesteld tegen een WOZ-beschikking. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en een proceskostenvergoeding toegekend. Bij het hof is de proceskostenvergoeding in geschil. Het hof oordeelt dat B namens zijn cliënt een bezwaar- en beroepsprocedure voert. Weliswaar is in de toelichting bij het Bpb opgemerkt dat personen zonder enige juridische scholing niet geacht kunnen worden beroepsmatig rechtsbijstand te verlenen, maar de inhoud van de processtukken die door B zijn ingediend laat geen andere conclusie toe dan dat hij op de hoogte is van de juridische implicaties van WOZ-waardering en ter zake kundig is. Verder oordeelt het hof dat de kosten op belanghebbende drukken en dat is voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets. De heffingsambtenaar heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit de conclusie kan worden getrokken dat het niet redelijk was dat belanghebbende de gemachtigde heeft ingeschakeld ter zake van de waardebepaling van de onderhavige onroerende zaak. Datzelfde geldt voor de door de gemachtigde ingeschakelde taxateur. Dat de gemachtigde zelf vastgoeddeskundige is (geweest), maakt dit niet anders. (Hoger beroep ongegrond.)

Commentaar


Ondanks de bescheiden hoogte van de forfaitaire proceskostenvergoeding in bestuurszaken wordt hier regelmatig over geprocedeerd. Deze hofuitspraak laat niet veel nieuws zien, maar is toch nuttig omdat ze leest als een spoorboekje. De vereisten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, de mogelijkheid van no cure no pay en de vergoeding van taxatiekosten passeren de revue. Voor meer over no cure no pay verwijs ik naar het commentaar van Thijssen bij HR 7 oktober 2011, nr. 10/05199, NTFR 2011/2247. Een creatief punt om eruit te lichten is de aanval van de heffingsambtenaar op de (juridische) deskundigheid van de gemachtigde, om op die manier onder de proceskostenvergoeding uit te komen. De heffingsambtenaar verwijst naar de toelichting bij het Bpb (Stb. 1993, 763, blz. 6), waarin deze een uitsluiting van vergoeding leest als rechtsbijstand door een niet-jurist is verleend. Deze toelichting (tip: ook te vinden via een WOB-publicatie van 23 april 2015) luidt voor zover relevant: ‘Met de huidige praktijk, waarin rechtsbijstandverleners van velerlei pluimage optreden, is het niet goed verenigbaar wettelijke eisen van vakbekwaamheid te stellen. Wel kan ervan worden uitgegaan dat bij voorbeeld advocaten, juristen werkzaam bij de stichtingen rechtsbijstand en vakbondsjuristen aan het criterium van artikel 1, onderdeel a, voldoen, terwijl personen zonder enige juridische scholing niet geacht kunnen worden beroepsmatig rechtsbijstand te verlenen.’ Anders dan de heffingsambtenaar oordeelt het hof dat uit de ingediende processtukken door de gemachtigde blijkt dat deze wel degelijk op de hoogte is van de juridische implicaties van WOZ-waarderingen en ter zake kundig is. Met andere woorden: uit de werkzaamheden blijkt niet dat sprake is van onvoldoende juridische scholing. Gelet op het ontbreken van wettelijke scholingseisen lijkt me dat een terecht oordeel.

[1] Vanessa Huygen van Dyck-Jagersma is verbonden aan Jaeger advocaten-belastingkundigen te Amsterdam.

Dit bericht werd geplaatst in:

Stuur een reactie naar de auteur