Na verwijzing: onvoldoende gemotiveerde boete terecht vernietigd

Samenvatting


De auto van belanghebbende is bij invoer uit de VS geregistreerd als bedrijfsauto. Enige tijd later zijn door belanghebbende een tussenschot en een achterbank gemonteerd. Tijdens een controle heeft de inspecteur de auto aangemerkt als personenauto en een naheffingsaanslag BPM en een vergrijpboete van 25% opgelegd. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar, beroep en hoger beroep aangetekend en uiteindelijk cassatie ingesteld. De Hoge Raad (NTFR 2010/1973) heeft geoordeeld dat het beroep van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag ongegrond is. Voorts heeft de Hoge Raad de zaak wat het incidentele hoger beroep betreft van de inspecteur tegen de boete verwezen naar Hof Amsterdam.
Naar het oordeel van het hof heeft de inspecteur – gelet op de inhoud van de kennisgeving en boetebeschikking – niet voldaan aan de op hem rustende verplichting om belanghebbende op de hoogte te stellen van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging. Uit de kennisgeving en de beschikking blijkt niet welk verwijt de inspecteur belanghebbende maakt en in welke mate. De inspecteur heeft belanghebbende meegedeeld dat sprake is van ‘slordigheid/nalatigheid’, maar heeft niet aangegeven waarom die slordigheid/nalatigheid leidt tot grove schuld leidt. Deze handelwijze van de inspecteur is volgens het hof in strijd met het in art. 6 EVRM gewaarborgde recht op een ‘fair trial’ en derhalve ontoelaatbaar.
(Incidentele hoger beroep ongegrond.)


Commentaar


In het onderhavige geval heeft de inspecteur een naheffingsaanslag BPM opgelegd aan een autohandelaar omdat tijdens een controle is vastgesteld dat een auto (een Hummer H2 met dubbele cabine) niet als bedrijfsauto, maar als personenauto ex art. 3, lid 1, letter c, Wet BPM moet worden aangemerkt en dat deze auto (deels) op de openbare weg stond geparkeerd (belanghebbende: ‘de Hummer stond met de kont op de openbare weg’). Voor de vraag of sprake is van een bedrijfsauto of van een personenauto en voor de vraag of een particulier parkeerterrein als openbare weg kwalificeert, verwijs ik naar de uitspraak van Hof Den Haag 27 maart 2009, nr.
08/00041 (NTFR 2010/912, met commentaar van Rolleman). Deze naheffingsaanslag BPM is – gezien de verwijzingsopdracht van de Hoge Raad – thans niet meer in geschil en Hof Amsterdam dient zich enkel uit te laten over de gelijktijdig met deze naheffingsaanslag BPM opgelegde vergrijpboete van 25%.
In zowel zijn kennisgeving tot het opleggen van een vergrijpboete als in de boetebeschikking zelf heeft de inspecteur slechts aangegeven dat er op grond van dezelfde als voor de naheffingsaanslag BPM aangevoerde feiten en omstandigheden ‘sprake is van slordigheid/nalatigheid (de juridische term hiervoor is “grove schuld”)’. Met de enkele mededeling dát sprake zou zijn van slordigheid/nalatigheid en/of grove schuld is belanghebbende echter niet – in bijzonderheden – op de hoogte gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldigingen, terwijl zulks ex art. 67g, lid 2, AWR, wel is vereist. Onduidelijk is waaruit de slordigheid/nalatigheid van belanghebbende bestaat. Ook heeft de inspecteur niet aangegeven waarom die slordigheid/nalatigheid vervolgens zou moeten leiden tot (de gemoedstoestand van) grove schuldig in die zin dat sprake is van onachtzaamheid die in laakbaarheid aan opzet grenst. Hof Amsterdam acht deze handelwijze van de inspecteur in strijd met het in art. 6 EVRM gewaarborgde recht op een ‘fair trail’ en derhalve ontoelaatbaar. Dat lijkt mij gezien de jurisprudentie van de Hoge Raad (o.a. HR 19 december 1990, nr. 26.576, BNB 1991/176) terecht, nu de Hoge Raad zeer streng is wanneer de boete op het moment waarop zij wordt opgelegd niet toereikend is gemotiveerd. In dergelijke gevallen moet de boete vervallen.


[1] Mr. I.R.J. Thijssen is advocaat-belastingkundige bij Jaeger Advocaten-belastingkundigen.


Bron: http://www.ndfr.nl/link/NTFR2011-1885
Datum: 15-4-2016 10:37:34

Stuur een reactie naar de auteur