Ongelijke behandeling 65-jarigen al naar gelang voorlopige teruggaaf is aangevraagd is gerechtvaardigd

Samenvatting


Belanghebbende is inmei 2005 65 jaar gewordenenvanafdatmomentontving zijeenAOW-uitkering.Haar echtgenootontving in2005
eenpensioeneneenAOW-uitkering enwas meer dantweemaalde algemene heffingskorting aangecombineerde inkomensheffing verschuldigd.Belanghebbende heeftin2005 geenvoorlopige teruggaafgevraagd.Inhaar aangifte heeftbelanghebbende verzochtom uitbetaling vande algemene heffingskorting.Aanbelanghebbende is eenteruggaafvan€ 95 toegekend.Belastingplichtigendie eveneens inmei 2005 65 jaar werden,maar die eenvoorlopige teruggaafhaddenaangevraagd,hoefdende totmei ontvangen voorlopige teruggaafvanintotaal€ 631 nietterug te betalen.Rechtbank Haarlem oordeelde datsprake is vangelijke gevallenendat belanghebbende rechtheeftop eenhogere teruggaaf.Hethofoordeeltdat,zo alsprake is vangelijke gevallen,voor de ongelijke behandeling eenobjectieve enredelijke rechtvaardiging bestaat.Aanhetnietopleggenvaneenaanslag heeftde wetgever namelijk ten grondslag gelegd de overweging dathettoekennenvaneen(voorzienbaar te hoge) voorlopige teruggaaftendoelhad de betrokken belastingplichtige niette confronterenmettijdelijke negatieve inkomenseffectenvoor hetbereikenvande leeftijd van65 jaar.Het aanvragenvaneenvoorlopige teruggaafwas weleenvoorwaarde.De wetgever heeftde te hoge voorlopige teruggaafbewustnietwillen corrigeren.Hethofachtdeze keuze vande wetgever nietonredelijk.
(Hoger beroep gegrond.)


Commentaar


1.Heffingskortingenwordennietvanhetinkomenafgetrokken,maar verminderenhetuiteindelijk verschuldigde bedrag aan
inkomstenbelasting enpremie volksverzekeringen(AOW,AWBZenAnw).Heffingskortingenbestaandanook uiteenbelastingdeelen eenpremiedeel.Personenvan65 jaar enouder zijn– hoewelzijrechthebbenop eenAOW-uitkering – echter nietmeer premieplichtig voor de AOW.Hetdoor 65-plussers verschuldigde bedrag aaninkomstenbelasting enpremie volksverzekeringenis danook lager dan dat65-minners verschuldigd zijn.Bijgevolg geldenvoor 65-plussers ook lagere bedragenaanheffingskortingenomdathetpremiedeel vande heffingskortingengeenAOW-componentbevat.
2.Volgens de hoofdregelvanart.8.8 WetIB 2001 kande gecombineerde heffingskorting nietmeer bedragendande totaal verschuldigde belasting enpremie ineenkalenderjaar.De verschuldigde belasting enpremie kunnendoor de heffingskorting dus niet negatiefworden.Art.8:9 WetIB 2001 maakteenuitzondering op deze hoofdregelvoor de weinig ofniets verdienende echtgenootof andere partner,wettelijk aangeduid als minstverdienende partner.Deze uitzondering,involksmond ook wel‘aanrechtsubsidie’ genoemd,komter op neer datde minstverdienende partner die geenofte weinig inkomstenbelasting enpremies volksverzekeringenis verschuldigd om haar (gehele) heffingskorting te claimen,tochaanspraak kanmakenop de heffingskorting indienenvoor zover haar partner welvoldoende inkomstenbelasting enpremie volksverzekeringenverschuldigd is.Aldus vindteenverhoging (engeen overdracht) plaatstvande heffingskorting vande minstverdienende partner,welke verhoging afhankelijk is vanhetinkomenvande meestverdienende partner.
3.De minstverdienende partner kandeze verhoogde heffingskorting te gelde makendoor aangifte te doenwaarna de verhoogde heffingskorting aanhaar zalwordenuitbetaald.Deze uitbetaling kanook geschiedenintwaalfmaandelijkse termijnendoor middelvan eenvoorlopige teruggaaf.Indieneenminstverdienende partner ineenbepaald jaar 65 wordt,houdtde inspecteur bijhetvaststellenvan eendergelijke voorlopige teruggaafechter geenrekening methetvoorzienbare feitdatde belastingplichtige indatjaar de AOW-gerechtigde leeftijd zalbereikeneneenAOW-uitkering zalgaanontvangen.Bijde vaststelling vande voorlopige teruggave gaathet automatiseringssysteem vande Belastingdienster bijbelastingplichtigendie geenander inkomenhebbener danook (tenonrechte) vanuitdatde verschuldigde inkomstenbelasting enpremie volksverzekeringenover datjaar nihilzalzijn.Vindtuitbetaling vaneen (verhoogde) heffingskorting onterechtoftoteente hoog bedrag plaats,danwordtde voorlopige teruggaafop grond vande hoofdregel vanart.9.4,lid 1,onderdeela,WetIB 2001 door eenaanslag gevolgd wanneer de verschuldigde belasting de aanslagdrempelvan€ 43 te bovengaat.

4.Inart.9.4,lid 3,WetIB 2001 wordtop deze hoofdregel(aanslagdrempelvan€ 43) eenuitzondering geformuleerd.Daarinwordt bepaald dat– ondanks hetfeitdatuitbetaling vande verhoogde heffingskorting toteente hoog bedrag bijvoorlopige teruggave heeft plaatsgevonden– er geenaanslag zalwordenopgelegd aande belastingplichtige die inhetkalenderjaar de leeftijd van65 jaar bereikt enuitsluitend eenAOW-uitkering geniet.Op grond vanart.9.4,lid 6,WetIB 2001 wordtde aanslag zelfs geachtte zijnvastgesteld tot hetbedrag vande voorlopige teruggaaf.De achterliggende gedachte vandeze uitzondering is volgens de wetgever gelegeninhetfeit datmeneenbelastingplichtige die 65 jaar wordtentenonrechte eente hoog gedeelte vande `overdraagbare heffingskorting’ heeft
getoucheerd,nietwilconfronterenmet`tijdelijke negatieve inkomenseffecten’.De tijdelijkheidvannegatieve inkomenseffectenheeft betrekking op de periode ineenkalenderjaar voorafgaande aanhetmomentwaarop eenminstverdienende partner 65 jaar wordt.Indie
periode beschiktde minstverdienende partner nog nietover eenAOW-uitkering,maar zouvooruitlopend op deze AOW-uitkering wel wordengeconfronteerd meteenlagere maandelijkse teruggave vande verhoogde heffingkorting.
5.Voor minstverdienende partners die inhetjaar waarinzij65 jaar wordenenwelhebbengeanticipeerd op hetfeitdatzijindat kalenderjaar eenAOW-uitkering zullenontvangen(enterechtgeenofeenlagere uitbetaling vande verhoogde heffingskorting hebben aangevraagd) is de wetgever minder vrijgevig.Zijzijnkennelijk instaatgeweestde tijdelijke negatieve inkomenseffectenhethoofd te biedenenkomennietinaanmerking voor eenregeling die ertoe leidtdatzijeveneens een(te) hoge heffingskorting krijgentoegekend. Zodoende wordtde minstverdienende partner inhetjaar waarinzij65 jaar wordtgestimuleerd om te verzoekenom eenhogere voorlopige teruggave danwaarop materieelgezienrechtbestaat,enkelomdatdatingevolge art.9.4,lid 3,WetIB 2001 hette veel ontvangenbedrag tochnietwordtgecorrigeerd door eennadienop te leggenaanslag.
6.Inde onderhavige procedure verzochteenminstverdienende partner die nietom eenvoorlopige teruggave had verzochteveneens om uitbetaling vaneenhoger bedrag aanheffingskorting.Hetnietterugvragenvaneenvoorlopige teruggave voorafvande heffingskorting mag immers nietleidentoteenongunstigere behandeling tenopzichte vanbelastingplichtigendie welvoorafeendergelijke aanvraag hebbeningediend.Rechtbank Haarlem (NTFR2008/1198) toontzichgevoelig voor ditargumentenoordeeltdatde wettelijke regeling in strijd is methetinart.26 IVBPRneergelegde gelijkheidsbeginsel.Daar denktHofAmsterdam inde hogerberoepsprocedure anders over enhoudtde wetgever alsnog eenhand bovenhethoofd.ZowelRechtbank Haarlem als HofAmsterdam stellenvoorop dataande wetgever op fiscaalgebied eenruime beoordelingsvrijheid toekomtendathetoordeelvande wetgever dientte wordengeëerbiedigd tenzijdatvaneenredelijke grond is ontbloot(vergelijk EHRM 10 juni 2003,NTFR2003/2025).Integenstelling totRechtbank Haarlem is HofAmsterdam vanoordeeldatde wetgever inredelijkheid welbelang heeftkunnenhechtenaande tijdelijke negatieve inkomenseffectendie eenlagere voorlopige teruggaaftotgevolg zoukunnenhebben.Hetalsnog opleggenvaneenaanslag zouvolgens hethofdeze doelstelling tekortdoen.
7.De overweging vanhethofdateenalsnog opgelegde aanslag de doelstelling om tijdelijke negatieve inkomenseffectente voorkomen tekortzoudoen,lijktmijonjuist.Hetbetreftgevallenvanminstverdienende partners die vanafhun65ste eenAOW-uitkering ontvangen. Voorafgaande aandeze AOW-uitkering ontving deze minstverdienende partner geenenkelofslechts eenzeer laag inkomenenwas afhankelijk vanhetinkomenvande meestverdienende partner.De AOW-uitkering houdtvoor minstverdienende partners danook een structurele inkomensverbetering inwaarmee de alsnog opgelegde aanslag inverband metde eerder te veelontvangenheffingskorting kanwordenvoldaan.Nupleitik er hier nietzo zeer voor om de `aanrechtsubsidie’ afte schaffen,maar ik zie nietinwaarom een minstverdiener die als gevolg vandezelfde tijdelijk negatieve financiële gevolgende tering naar de nering heeftgezet,benadeeld mag wordentenopzichte vande minstverdiener die de Belastingdienstheeftverzochtom (tijdelijk) bijte springendoor eente hoge voorlopige teruggaafte verlenen.Welke `redelijke grond’ aanhetgemaakte onderscheid tengrondslag ligtblijktnietduidelijk uitde uitspraak vanHofAmsterdam.Weliswaar wordtverwezennaar de overwegingenvande wetgever maar daaruitblijktalleendatde wetgever de aanvragers vaneenvoorlopige teruggaaf(tijdelijk) nietheeftwillenduperenennietdatde wetgever hen(structureel) gunstiger wilbehandelendandegene die welanticipeerdenop hetbereikenvande AOW-gerechtigde leeftijd,laatstaandatde wetgever hier eendeugdelijke grond voor ditonderscheid heeftaangevoerd.


[1]Mr.I.R.J.Thijssenis advocaatbijJaeger advocaten-belastingkundigente Amsterdam.


Bron:http://www.ndfr.nl/link/NTFR2010-1318 Datum:14-4-2016 14:50:1

Stuur een reactie naar de auteur