Rechtsbijstand op basis van ‘no cure no pay’ staat niet in de weg aan proceskostenvergoeding

Samenvatting


Hof Den Haag 27 oktober 2010, nr. 10/00037, (NTFR 2010/2654) heeft belanghebbende in het gelijk gesteld in een WOZ-procedure.
Het college van B&W heeft daartegen cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad verklaart dat beroep ongegrond onder verwijzing naar art. 81 Wet RO. Het college wordt veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. In dat verband merkt de Hoge Raad op dat aan toekenning van een vergoeding van kosten van beroepsmatige rechtsbijstand niet in de weg staat dat die bijstand is verleend op basis van ‘no cure no pay’.


Feiten


Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Z (hierna: de woning) voor het jaar 2009 vastgesteld. Aan belanghebbende is voorts voor het jaar 2009 wegens het genot krachtens zakelijk recht en het gebruik van de woning een aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Alphen aan den Rijn opgelegd naar de waarde vastgesteld bij voormelde beschikking.
Het Hof heeft de vastgestelde waarde en de aanslag verminderd.
Geschil


In cassatie is de vastgestelde WOZ-waarde aan de orde.


Rechtsoverwegingen

  1. Beoordeling van de middelen
    De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
  2. Proceskosten
    Het College zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Daarbij verdient opmerking dat – zoals het Hof terecht heeft overwogen – aan toekenning van een vergoeding van kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand niet in de weg staat dat die bijstand is verleend op basis van ‘no cure no pay’.
    (Volgt vernietiging en veroordeling in de proceskosten van het College voor € 874.) Commentaar
    Nadat de overige hoogste bestuursrechters (zie CRvB 25 april 2000, nr. 97/10734 AAW, LJN ZB8757 en ARRvS 18 februari 2009, nr.
    200806839/1, LJN BH3232) reeds hadden geoordeeld dat aan de toekenning van een vergoeding van kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand niet in de weg staat dat die bijstand is verleend op basis van ‘no cure, no pay’, heeft de Hoge Raad in het onderhavige arrest gelijkluidend geoordeeld. Dat lijkt mij een terecht oordeel. Hoewel in voorkomende gevallen de vraag kan rijzen hoe ‘cure’ exact is gedefinieerd, brengt het bestaan van een ‘no cure, no pay’- overeenkomst in zijn algemeenheid mee dat indien de procedure wordt gewonnen, er door belanghebbende proceskosten worden gemaakt voor het inschakelen van de rechtshulpverlener.
    Alsdan is er reden om aan belanghebbende een vergoeding toe te kennen voor de door hem gemaakte proceskosten. Dat de rechtshulpverlener de kosten pas na afloop van een procedure in rekening brengt, doet daaraan niets af (vgl. Hof Arnhem 22 maart 2011, nr. 10/00323, NTFR 2011/822).

    [1] Mr. I.R.J. Thijssen is verbonden aan Jaeger Advocaten-belastingkundigen.

    Bron: http://www.ndfr.nl/link/NTFR2011-2247
    Datum: 11-4-2016 15:04:50

Stuur een reactie naar de auteur