Stukken uit Curaçao en interne e-mails Belastingdienst mogen geheim blijven (1)

NLF 2017/1766

Rechtbank Gelderland 6 juni 2017, 17/256
ECLI:NL:RBGEL:2017:3241

SAMENVATTING

In 2010 heeft de Inspecteur aan de broer van X vragen gesteld over zijn aangifte IB/PVV 2007. De vragen zijn niet tot tevredenheid van de Inspecteur beantwoord. Daarop zijn door de Inspecteur inlichtingen gevraagd bij de autoriteiten van Curaçao. De ontvangen informatie is voor de Inspecteur aanleiding geweest vragen aan X te stellen. X heeft veel vragen niet beantwoord. Dit heeft uiteindelijk geleid tot een informatiebeschikking ten aanzien van X. Deze heeft betrekking op de aangiften IB/PVV 2011, 2012 en 2013. De vragen in de informatiebeschikking zijn gericht op de mogelijke betrokkenheid van X bij een stichting. In geschil is of sprake is van gewichtige redenen als bedoeld in artikel 8:29 Awb die rechtvaardigen dat de Inspecteur weigert de stukken van de buitenlandse autoriteiten en (grotendeels interne) e-mails openbaar te maken. De geheimhoudingskamer van Rechtbank Gelderland oordeelt dat de Inspecteur niet gehouden is een brief met bijlagen over te leggen die slechts betrekking heeft op de positie van de broer van X. Het feit dat de zaken van de broer (vooralsnog) gezamenlijk behandeld worden met de zaken van X maakt niet dat de brief met bijlagen een op de zaken van X betrekking hebbend stuk is. De Rechtbank bepaalt verder dat beperkte kennisneming respectievelijk geheimhouding van de met een beroep op artikel 8:29 Awb overgelegde stukken voor het overige gerechtvaardigd is. De Rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de uit Curaçao ontvangen stukken vermoedelijk niet compleet zijn en mogelijk geen volledig (en juist) beeld geven. Inzage in de stukken door X brengt het risico mee dat geen andere stukken meer boven water zullen komen, omdat gesteld zal worden dat deze compleet zijn. Interne e-mails van de Belastingdienst beschouwt de Rechtbank als één stuk. De e-mails vormen volgens de Rechtbank een op de zaak betrekking hebbend stuk. Ter zake van de e-mails is volgens de Rechtbank eveneens een beroep op geheimhouding gerechtvaardigd.


NOOT

Deze noot heeft tevens betrekking op de gelijkluidende uitspraak van dezelfde datum, die achterin deze aflevering in het overzicht Overige rechtspraak en actualiteiten is opgenomen (NLF 2017/1796).

Inleiding
In deze procedure bij de geheimhoudingskamer van Rechtbank Gelderland is in geschil of het resultaat van een verzoek om inlichtingen door de Inspecteur aan de autoriteiten van Curaçao geheim mag blijven, vanwege ‘gewichtige redenen’ als bedoeld in artikel 8:29 Awb. Eveneens in geschil is of hiervan sprake is ten aanzien van interne e-mails (tussen de Inspecteur en diens collega’s), alsmede de daaraan voorafgaande vraag of sprake is van op de zaak betrekking hebben de stukken ex artikel 8:42 Awb.

‘Gewichtige redenen’
De Rechtbank vangt de beantwoording van het geschil aan met de overweging dat zij tot geheimhouding van de stukken zal gelasten als de door de Inspecteur aangevoerde redenen aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij (onbeperkte) kennisneming. De Rechtbank komt vervolgens aarzelend tot de conclusie dat belanghebbende een belang heeft bij overlegging van de stukken uit Curaçao. Omdat belanghebbende zich in de procedure over de informatiebeschikking op het standpunt heeft gesteld niet over de gevraagde informatie te (kunnen) beschikken, voegen de stukken uit Curaçao niet direct iets toe, zo meent de Rechtbank. De Rechtbank overweegt vervolgens dat de Inspecteur een zwaarwegend belang heeft bij geheimhouding omdat inzage in de stukken door belanghebbende het risico meebrengt dat geen andere stukken meer boven water zullen komen, ‘omdat gesteld zal worden dat deze compleet zijn’. De Rechtbank vervolgt:

‘Het opsporings- en controlebelang verzet zich ook tegen het gedeeltelijk verstrekken van de stukken, omdat niet ondenkbaar is dat eiser op basis daarvan zal kunnen herleiden welke stukken verweerder nog meer in zijn bezit heeft, waardoor nog steeds het risico bestaat dat eiser alleen die stukken zal overleggen.’

Het kennelijk zwaarwegend belang is dus volgens de geheimhoudingskamer het voorkomen van ‘strategisch procederen’.

Op de zaak betrekking hebbende stukken
De Inspecteur heeft ook om geheimhouding verzocht van een brief die volgens de Rechtbank geen op de zaak betrekking hebbend stuk is, omdat deze brief slechts betrekking heeft op de positie van de broer van belanghebbende. De Rechtbank hanteert op dit punt een onjuiste maatstaf. Niet de vraag waarop de brief betrekking heeft, maar of de brief een rol heeft gespeeld bij de besluitvorming van de Inspecteur met betrekking tot het opleggen van de informatiebeschikking aan belanghebbende, is het te hanteren criterium.[1] De Inspecteur meende kennelijk van wel, gelet op het verzoek om geheimhouding.

Interne e-mails
Ten aanzien van een reeks interne e-mails oordeelt de Rechtbank dat sprake is van een op de zaak betrekking hebbend stuk. Het zwaarwegend belang van de Inspecteur dat geheimhouding rechtvaardigt is dus zijn procespositie. Het oordeel van de Rechtbank komt erop neer dat slechts een van beide partijen recht heeft op een processtrategie. Het oordeel verhoudt zich slecht met het genoemde arrest van 18 december 2015, waaruit volgt dat de verplichting om de op de zaak betrekking hebbende stukken in het geding te brengen onverkort geldt in een procedure over een informatiebeschikking.


[1] HR 18 december 2015, 14/04143, ECLI:NL:HR:2015:3602.

Stuur een reactie naar de auteur