NLF 2025/2505 – Invullen e-mailadres in verplicht veld onvoldoende als kennisgeving digitale bereikbaarheid

Hoge Raad 21 november 2025, 24/01787, ECLI:NL:HR:2025:1728


SAMENVATTING
Deze zaak betreft een beroep in cassatie tegen een uitspraak op verzet van Rechtbank Den Haag.
De Rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:54 Awb het beroep van X (belanghebbende) tegen
de uitspraak op bezwaar tegen twee naheffingsaanslagen parkeerbelasting kennelijk niet-ontvankelijk
verklaard wegens onverschoonbare overschrijding van de beroepstermijn. De Rechtbank heeft daarbij
onder meer geoordeeld dat de Heffingsambtenaar de uitspraak op bezwaar op de voorgeschreven
wijze heeft bekendgemaakt door de verzending per e-mail. De Rechtbank heeft vervolgens het verzet
daartegen ongegrond verklaard.
De Rechtbank heeft daartoe in de kern geoordeeld dat (i) X kenbaar heeft gemaakt op het opgegeven emailadres
bereikbaar te zijn en (ii) X geen concrete omstandigheden heeft genoemd op grond waarvan
kan worden gesteld dat hij de per e-mailbericht verzonden uitspraak op bezwaar niet zou hebben
ontvangen.
Tegen dit oordeel heeft X cassatieberoep ingesteld.
Het tweede middel betoogt dat de enkele omstandigheid dat X bij het indienen van zijn bezwaar zijn emailadres
heeft vermeld, niet de conclusie kan rechtvaardigen dat hij kenbaar heeft gemaakt langs die
weg voldoende bereikbaar te zijn in de zin van artikel 2:14 Awb.
Dit middel slaagt, aldus de Hoge Raad.
De omstandigheid dat X op een contactformulier voor het indienen van een bezwaarschrift zijn emailadres
heeft ingevuld, volstaat hiervoor niet, in aanmerking genomen dat (i) op dit formulier
niet is vermeld dat de indiener door het invullen van zijn e-mailadres ermee akkoord gaat dat het
bestuursorgaan correspondentie in de bezwaarprocedure – zoals een uitspraak op het bezwaar – naar
dit e-mailadres verstuurt, en (ii) het e-mailadres bovendien op een verplicht veld van het contactformulier
moest worden ingevuld.
In een dergelijk geval is de conclusie niet te rechtvaardigen dat X ermee heeft ingestemd dat ook bij
de verdere behandeling van zijn bezwaar berichten langs elektronische weg aan hem zullen worden
toegezonden.
Gelet op het voorgaande zijn de uitspraken op bezwaar niet op de voorgeschreven wijze
bekendgemaakt.
De Hoge Raad verklaart het verzet van X gegrond en stuurt de zaak terug naar de Rechtbank.

NOOT
In deze zaak werd belanghebbende door de (lokale) overheid in een digitale fuik gelokt. De Hoge Raad
steekt daar terecht een stokje voor. Puur juridisch is deze uitkomst niet opzienbarend, maatschappelijk
wel zeer relevant. Ik bespreek het arrest, de aanscherping van de eis voor digitale bekendmaking van
formele berichten en het belang hiervan voor rijksbelastingzaken.

Arrest
Bij de heffing van gemeentelijke belastingen (zoals in deze zaak speelde) kan een uitspraak op bezwaar
digitaal bekendgemaakt worden als aan het kenbaarmakingsvereiste is voldaan. Artikel 2:14, lid 1, Awb
stelt de voorwaarde dat de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs de elektronische weg
voldoende bereikbaar is. Deze bereikbaarheid kan zowel expliciet als impliciet blijken,1 bijvoorbeeld door
veelvuldig e-mailcontact tussen het bestuursorgaan en de geadresseerde.2 De enkele omstandigheid
dat een e-mailadres is ingevuld onder ‘contactgegevens’ op een formulier is geen impliciete
kenbaarmaking van digitale bereikbaarheid, zo oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State (ABRvS) in 2023.3 De Hoge Raad sluit zich hierbij aan (r.o. 3.2.2). Daarbij speelt een
rol dat op het (digitale) bezwaarformulier dat belanghebbende had gebruikt, niet is vermeld dat de
bezwaarmaker door het invullen van zijn e-mailadres ermee akkoord gaat dat het bestuursorgaan
correspondentie in de bezwaarprocedure naar dat e-mailadres verstuurt en ook dat een e-mailadres
verplicht moest worden ingevuld om het formulier te kunnen versturen (r.o. 3.3). Het is goed dat de
Hoge Raad rechtsbescherming biedt tegen het systeemgedrag dat overheden vertonen in de drang naar
efficiëntie.

Impliciete kenbaarmaking binnenkort verleden tijd?
Per 1 januari 2026 wordt de tekst van het kenbaarmakingsvereiste aangescherpt.4 De geadresseerde
moet voor digitale bekendmaking uitdrukkelijk kenbaar maken dat hij langs elektronische weg bereikbaar
is (artikel 2:8 Awb) (nieuw). A-G Pauwels concludeerde dat deze aangescherpte eis zich lijkt te verzetten
tegen impliciete kenbaarmaking.5 De Hoge Raad ging helaas niet in op zijn uitnodiging om in een
overweging ten overvloede de rechtspraktijk duidelijkheid te bieden op dit punt.

Relevantie voor rijksbelastingen
Voor rijksbelastingzaken geldt dat uitspraken op bezwaar en aanslagen zijn uitgezonderd van
het (verplicht) elektronisch berichtenverkeer.6 Verzending van een uitspraak op bezwaar moet in
rijksbelastingzaken in elk geval per post plaatsvinden.7 Het was de bedoeling dat dit per 1 januari 2026
(deels) zou veranderen in verband met de inwerkingtreding van de Wet modernisering elektronisch
bestuurlijk verkeer, dat per die datum leidt tot invoering van een afdeling 2.3 in de Awb (‘Verkeer langs
elektronische weg’) (artikel 2:7 t/m 2:27 Awb).8 Burgers en bedrijven krijgen voor officiële berichten
aan de overheid (zoals een belastingaangifte of een bezwaarschrift) de keuze tussen het volgen
van de elektronische weg of de papieren weg (artikel 2:13 Awb) (nieuw).9 Voor berichten van de
overheid geldt de hiervoor genoemde eis van uitdrukkelijke kenbaarmaking van digitale bereikbaarheid.
Afgelopen Prinsjesdag werd echter duidelijk dat de nieuwe afdeling in de Awb voorlopig niet voor
de Belastingdienst gaat gelden in verband met de gebrekkige ICT-huishouding van de dienst.10 Voor
de volledigheid vermeld ik dat in 2019 ook een wet is aangenomen op grond waarvan de burger kan
kiezen of hij berichten van de Belastingdienst elektronisch of per post toegezonden wil krijgen.11
De inwerkingtredingsdatum daarvan moet echter nog bij Koninklijk Besluit worden vastgesteld.12
Kortom, de relevantie van dit arrest (in enge zin) lijkt, ook los van de aanstaande aanscherping van het
kenbaarmakingsvereiste, beperkt voor wat betreft de rijksbelastingen.

mr. N. van den Hoek
Jaeger Advocaten-belastingkundigen


Voetnoten:

1. ABRvS 18 oktober 2023, 202204306/1/R1, ECLI:NL:RVS:2023:3781 en Kamerstukken II 2001/02, 28 483, 3, p. 11.
2. HR 7 mei 2021, 20/01260, ECLI:NL:HR:2021:709, NLF 2021/1068, met noot van Ameziane.
3. ABRvS 18 oktober 2023, 202204306/1/R1, ECLI:NL:RVS:2023:3781.
4. Stb. 2023, 183 en Stb. 2024, 321.
5. Conclusie A-G Pauwels 28 februari 2025, 24/01787, ECLI:NL:PHR:2025:277, NLF 2025/0855, met noot van Wiggers.
6. Artikel 3a AWR jo. de bijlage bij de Regeling elektronisch berichtenverkeer Belastingdienst.
7. HR 25 mei 2018, 17/02663, ECLI:NL:HR:2018:758, NLF 2018/1262, met noot van Hageman.
8. Stb. 2023, 183.
9. Kamerstukken II 2018/19, 35 261, 3, p. 3.
10. Wetsvoorstel ‘Overige fiscale maatregelen 2026’. Kamerstukken II 2025/26, 36 813, 3, p. 14.
11. Wet Overige fiscale maatregelen 2020. Deze wet wordt (vermoedelijk op 2 december 2025) gewijzigd als de Eerste Kamer
instemt met de Fiscale verzamelwet 2026 (Kamerstukken I 2025/26, 36 735, B).
12. Zie ook Kamerstukken II 2024/25, 36 735, 3, p. 40.


Stuur een reactie naar de auteur