Verwijzing in hofuitspraak naar andere aangehechte uitspraak is voldoende gemotiveerd

Samenvatting

Belanghebbende heeft in zijn aangifte geen winst uit aanmerkelijk belang aangegeven. De primitieve aanslag is overeenkomstig deaangifte opgelegd. Naar aanleiding van een renseignement heeft de inspecteur een navorderingsaanslag opgelegd. Hof Amsterdam(12 september 2013, nr. 10/00276) heeft geoordeeld dat de inspecteur beschikt over een nieuw feit. Voor de gronden van dit oordeelheeft het hof verwezen naar overwegingen in een aangehechte hofuitspraak ten aanzien van een andere belastingplichtige. In cassatiebetoogt belanghebbende dat met de enkele verwijzing het hof onvoldoende blijk ervan heeft gegeven dat bij belanghebbende sprake isvan andere feiten en omstandigheden die bovendien tot het oordeel zouden moeten leiden dat geen sprake is van een nieuw feit. DeHoge Raad vindt de hofuitspraak niet onvoldoende gemotiveerd of onbegrijpelijk. Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat de doorbelanghebbende aangevoerde nadere omstandigheden niet relevant waren.

Feiten

2.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1. Belanghebbende was vanaf het moment van oprichting van de besloten vennootschap C bv (hierna: C), te weten 22 september1994, tot het moment van overdracht van alle aandelen in C aan E, een dochtervennootschap van een Amerikaans beursgenoteerdbedrijf, A (hierna: A), te weten 5 juni 2000, aandeelhouder van C.
2.1.2. Belanghebbende heeft in zijn aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2000ter zake van de overdracht van zijn aandelen in C aan E geen vervreemdingsvoordeel in aanmerking genomen. De Inspecteur heeft aanbelanghebbende een aanslag opgelegd die, behoudens een kleine correctie, overeenstemde met de in de aangifte opgenomengegevens.
2.1.3. De Inspecteur heeft naar aanleiding van een renseignement van een ambtgenoot een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd,waarbij het door belanghebbende met de verkoop van zijn aandelen in C behaalde voordeel als winst uit aanmerkelijk belang inaanmerking is genomen.
2.1.4. Het Hof heeft onder meer geoordeeld dat de Inspecteur beschikte over een nieuw feit dat het opleggen van denavorderingsaanslag rechtvaardigt. Voor de gronden van dit oordeel heeft het Hof verwezen naar de overwegingen in de uitspraak ophet (ter zitting gelijktijdig behandelde) hoger beroep met kenmerk 11/00968 inzake de aan X2 opgelegde navorderingsaanslag IB/PVVvoor het jaar 2000. Een afschrift van die uitspraak is aan de uitspraak van het Hof gehecht.

Geschil

2.2.1. De middelen 1 en 2 bestrijden ’s Hofs hiervoor in 2.1.4 weergegeven oordeel met de klacht dat het Hof, door slechts te verwijzennaar zijn uitspraak met kenmerk 11/00968, onvoldoende blijk ervan heeft gegeven dat bij belanghebbende sprake is van andere feitenen omstandigheden die bovendien tot het oordeel zouden moeten leiden dat geen sprake is van een nieuw feit.

Rechtsoverwegingen

2.2.2. ’s Hofs hiervoor in 2.1.4 weergegeven oordeel is, gelezen in samenhang met hetgeen in de uitspraak van het Hof in de zaak metkenmerk 11/00968 is opgenomen in onderdeel 4.1.13, niet onvoldoende gemotiveerd of onbegrijpelijk. Het Hof heeft kennelijkgeoordeeld dat de door belanghebbende aangevoerde nadere omstandigheden niet relevant waren. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk inhet licht van de omstandigheid dat de stukken van het geding geen andere conclusie toelaten dan dat de in het kader van de vaststellingvan de primitieve aanslag tussen de Inspecteur en belanghebbende gevoerde correspondentie niet heeft geleid tot het verkrijgen vannadere informatie inzake de aandelen in C.
De middelen 1 en 2 falen.
2.3. Middel 3 faalt op de gronden die zijn vermeld in het heden in de zaak met nummer 13/05027 uitgesproken arrest van de HogeRaad, waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht.
(Volgt ongegrondverklaring.)

Commentaar

De belastingplichtige in deze zaak is in cassatie onder meer opgekomen tegen het oordeel van het gerechtshof over de aanwezigheidvan een navordering rechtvaardigend nieuw feit. De belastingplichtige stond daarbij niet alleen. Hij was tezamen met zeven anderenaandeelhouder in een vennootschap. Alle aandeelhouders hebben – kennelijk – een navorderingsaanslag van de inspecteur ontvangen,daartegen bezwaar gemaakt en vervolgens de rechtsmiddelen beroep en hoger beroep aangewend. Bij de behandeling van dehogerberoepsprocedures heeft het gerechtshof de zaken van alle aandeelhouders gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld. Daarbij isook afgesproken dat alles dat door de belastingplichtigen en/of hun gemachtigden naar voren is gebracht, geacht wordt te zijn gestelden overgelegd in alle procedures. Die afspraak heeft het gerechtshof er vermoedelijk toe gebracht om bij de vastlegging van zijn oordeelin deze zaak over de mogelijkheid tot navordering niet de ‘knip-en-plak’-techniek toe te passen, maar simpelweg te verwijzen naar hetoordeel hierover in een van de zeven andere procedures. De belastingplichtige is het daarmee niet eens. Kern van zijn probleem is datbij deze techniek het oordeel van het gerechtshof geen specifieke reactie vormt op de door hem naar voren gebrachte verweren.
Op grond van art. 8:77 Awb moet een rechter zijn beslissing motiveren. Hoe hij die motivering insteekt, is in dit artikel niet vastgelegd.
Daarin is de rechter vrij, zolang maar duidelijk is dat zijn motivering het oordeel kan dragen. Niet alleen op de rechter rust een eis omgoed te motiveren, ook de belastingplichtige zelf heeft die plicht. Art. 6:5 Awb bevat de eis voor de belastingplichtige om de grondenvan zijn bezwaar op te nemen in het bezwaarschrift. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing in de beroepsfase en dehogerberoepsfase. Ook in deze fases geldt dus dat de belastingplichtige moet motiveren dat en waarom hij het niet eens is met debeslissing uit de eerdere fase. Die motivering geldt als grondslag voor de beslissing van de rechter en biedt daarnaast de inspecteurinzicht waarop hij zijn verweer moet baseren. Door de Hoge Raad wordt aan deze motivering geen hoge eisen gesteld. Maar helemaalzonder eisen is het ook weer niet. Een belastingplichtige die alleen een uitspraak op bezwaar bijvoegt, voldoet niet aan zijnmotiveringsplicht (HR 18 december 2009, nr. 07/11263, NTFR 2010/302). Ook een belastingplichtige die verwijst naar de procedurevan een andere belastingplichtige zonder de processtukken uit die procedure te overleggen, komt van een koude kermis thuis(Rechtbank Breda 30 mei 2008, nr. 07/05043, NTFR 2008/1446). Zijn beroep wordt niet ontvankelijk verklaard omdat op de rechtbankgeen verplichting rust om de dossiers van een andere belastingplichtige te raadplegen om te weten te komen waartoe het geschil zichstrekt. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke handelwijze ook niet past bij het besloten karakter van de rechtspraak inbelastingzaken. Voegt de betrokken belastingplichtige wel een kopie van de processtukken uit de andere procedure bij zijnberoepschrift, dan is hij ook weer ‘veilig’. De Hoge Raad oordeelde op 26 november 2010 (nr. 09/04184, NTFR 2010/2832) dat hetberoepschrift dan afdoende is gemotiveerd.
Voor zowel een ontvankelijk beroepschrift als een afdoende motivering van een oordeel door de belastingrechter lijkt hetdoorslaggevende element te zijn dat een afschrift van de uitspraak of de processtukken waarnaar wordt verwezen, wordt bijgevoegd.

[1] Mr. M.H.W.N. Lammers is advocaat bij Jaeger advocaten-belastingkundigen te Amsterdam.

Bron: http://www.ndfr.nl/link/NTFR2015-1806
Datum: 25-4-2016 13:09:03

Dit bericht werd geplaatst in:

Stuur een reactie naar de auteur