NLF 2025/2130, 42 maanden cel en 9 jaar bestuursverbod voor omkoping, fiscale delicten en fraude

Rechtbank Noord-Nederland 7 augustus 2025, 18/321159-20, ECLI:NL:RBNNE:2025:3226

SAMENVATTING

Rechtbank Noord-Nederland (Noordelijke Fraudekamer) heeft een man (de verdachte) veroordeeld tot 42 maanden gevangenisstraf (met aftrek van voorarrest) en een bestuursverbod van 9 jaar in de strafzaak ‘Onderzoek Hille’.

De Rechtbank acht bewezen dat de verdachte gedurende meerdere jaren zijn medeverdachte heeft omgekocht. Daarnaast heeft hij als eigenaar van een autobedrijf opzettelijk geen deugdelijke administratie gevoerd. Op basis van deze ondeugdelijke administratie zijn onjuiste en onvolledige aangiften omzetbelasting, vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting ingediend. Ook acht de Rechtbank twee gevallen van hypotheekfraude in de vorm van valsheid in geschrifte bewezen verklaard. De verdachte heeft deze feiten bekend.

Volgens de Rechtbank heeft de verdachte vrijwel direct na een eerdere veroordeling opnieuw fraude gepleegd en zich langdurig beziggehouden met criminele activiteiten, uitsluitend gericht op eigen gewin. De feiten speelden zich af in de context van zware georganiseerde criminaliteit.

Hoewel de Rechtbank een lager fiscaal nadeel aanneemt dan het Openbaar Ministerie, en daardoor afwijkt van de strafeis, acht zij een langdurige celstraf en een bestuursverbod noodzakelijk. Het bestuursverbod moet voorkomen dat de verdachte opnieuw fraude pleegt via een rechtspersoon.

De verdachte was in deze zaak niet meer gedetineerd vanwege een eerdere schorsing van de voorlopige hechtenis. Na een nieuwe belangenafweging heeft de Rechtbank die schorsing opgeheven, waardoor de verdachte opnieuw wordt vastgezet.

Het onderzoek ‘Hille’ is een omvangrijk strafrechtelijk onderzoek dat is opgezet door het Openbaar Ministerie en wordt behandeld door de Noordelijke Fraudekamer van de Rechtbank Noord-Nederland. Het onderzoek ontstond in december 2020 en kent zijn oorsprong in het zogeheten Arville-onderzoek.

NOOT

In de noot bij de hieraan gerelateerde strafzaak van de ‘Jumbo-topman’ die ik gelijktijdig becommentarieer,1 ga ik kort in op omkoping en witwassen. Deze uitspraak ziet voor ruim 2/3 deel op dezelfde omkoping (hier de omkoper, daar de omgekochte) en een inhoudelijk niet erg boeiende hypotheekfraude. In deze noot beperk ik mij tot de ten laste gelegde fiscale delicten.

De fiscale delicten worden grotendeels niet bestreden. ‘Slechts’ en succesvol het daarmee berokkende nadeel. Het Openbaar Ministerie (OM) legt aan de verdenking een nadeel ten grondslag van iets meer dan € 800.000. De verdediging bepleit een kleine € 77.000. De weerlegging van het berekende nadeel wordt door het OM niet, of onvoldoende, weersproken, zodat de Rechtbank uitgaat van het nadeel dat door de verdediging is gesteld. Dit aspect en de wijze waarop dat doorwerkt naar de uitspraak, maakt
deze het bespreken waard.

Het fiscaal nadeel

Het OM komt met een totaal fiscaal nadeel over meerdere jaren van € 272.834 aan omzetbelasting, € 130.279 aan vpb en € 401.701 aan IB. Voor het jaar 2017 is er volgens de verdediging sprake van een fiscaal nadeel van € 35.089,03 aan omzetbelasting en € 41.772,65 aan vpb (mooi specifieke bedragen) en geen nadeel in de IB, noch in de andere middelen in overige jaren.

Zowel het niet uitvoerig bespreken van de alternatieve berekening van het fiscaal nadeel, als (in de bewoordingen van de Rechtbank) het standpunt van het OM ten aanzien van de fiscale delicten, verraadt mijns inziens een wat commune achtergrond bij zowel het OM (ondanks de betrokkenheid van een officier van justitie van het Functioneel Parket), als de behandelend kamer. Wat het OM een beetje opbreekt, maar tevens opmerkelijk weinig.

Opzettelijk niet voeren van een deugdelijke administratie

Het eerste fiscale delict betreft gebreken aan de fiscale administratie. Bewezen wordt (onder andere) dat 477 voertuigen niet, niet volledig dan wel niet correct in de administratie zijn verwerkt. De bewezenverklaring wekt niet zozeer verbazing, wel het aantal voertuigen en het kennelijk daaraan te verbinden nadeel. Ongeacht tegen welk middel je dit aantal voertuigen afzet, moet de conclusie kennelijk zijn dat het om goedkope voertuigen gaat, of om een beetje afromen in plaats van buiten de administratie houden. De uitspraak biedt echter weinig toelichting.

Onjuiste aangiften omzet- en vennootschapsbelasting

Fouten in de kasadministratie worden bewezen verklaard. Alleen al daarom zijn volgens de Rechtbank de belastingaangiften, die daarop gebaseerd zijn, onjuist. Dit betreft diverse aangiften voor de omzetbelasting over de jaren 2017 tot en met 2021 en de aangiften vennootschapsbelasting voor de jaren 2017 en 2018. In navolging van het OM stelt de Rechtbank ‘dat aan het strekkingsvereiste is voldaan aangezien het indienen van onjuiste belastingaangiften een gedraging is die naar objectieve maatstaven geschikt is om het heffen van onvoldoende belasting teweeg te brengen’.

Onjuiste aangiften inkomstenbelasting

De Rechtbank veronderstelt dat de niet verantwoorde omzetten in de zak van verdachte terecht zijn gekomen, wat een (verkapte) winstuitdeling is die hij niet als inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) heeft aangegeven. Ook deze aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2017 tot en met 2020 zijn volgens de Rechtbank dus onjuist. Wederom is aan het strekkingsvereiste voldaan ‘aangezien het indienen van een onjuiste aangifte inkomstenbelasting tot gevolg kan hebben dat het belastbaar inkomen tot een te laag bedrag wordt vastgesteld. De gedraging is derhalve naar objectieve maatstaven geschikt om het heffen van onvoldoende belasting teweeg te brengen’.

Het strekkingsvereiste

Artikel 69, lid 1 en 2, AWR stellen dat opzettelijke handelingen die ertoe strekken dat te weinig belasting wordt geheven, strafbaar zijn. Dit strekkingsvereiste is een duidelijk en aanvullend onderdeel van de delictsomschrijving. Het OM en in navolging daarvan de Rechtbank, zijn kennelijk van mening dat een onjuiste aangifte per definitie geschikt is een te lage heffing te veroorzaken. Dan is het dus geen aanvullend vereiste meer en had de wetgever de delictsomschrijving een stuk korter kunnen maken. Opzettelijk onjuist, niks strekken.

Het strekkingsvereiste is volgens vaste jurisprudentie geobjectiveerd, waardoor in elk geval de bedoeling van de verdachte er weinig meer toe doet. Dat betekent dat beoordeeld moet worden of de ingediende aangifte in zijn algemeenheid geschikt is om belastingheffing te verminderen. Hof Den Bosch heeft op 21 november 2023 in een zaak waar de fout tot een te lage teruggave van OB leidde, nog het volgende overwogen:
‘Voldoende is dat de verboden gedraging naar objectieve maatstaven geëigend is om het heffen van onvoldoende belasting teweeg te brengen. Anders dan de advocaat-generaal kennelijk heeft aangenomen, is dus niet van belang of het onjuist voeren van de bedrijfsadministratie uiteindelijk niet heeft geleid tot het betalen van te weinig omzetbelasting, maar tot het betalen van te veel omzetbelasting’.2

Hoe algemeen of juist specifiek moet het dan zijn? Spijtig genoeg is dat niet heel duidelijk. Dat maakt deze zaak (juridisch) leuk. Uit de eerste alinea van dit kopje is wel op te maken dat ik meen dat het strekkingsvereiste een aanvullend vereiste is en niet zinledig mag worden gemaakt door te oordelen dat een onjuiste aangifte per definitie kan strekken tot nadeel. Het vergeten van het opvoeren van betaalde hypotheekrente kan in mijn ogen nimmer tot belastingnadeel leiden. Het baseren van de winst op basis van dubbel geboekte verkoopfacturen evenmin. Zo specifiek mag het strekkingsvereiste toch (minstens) worden beoordeeld?

De veroordeling

De Rechtbank stelt vast dat niet buiten redelijke twijfel is vast te stellen dat over de jaren ná 2017 fiscaal nadeel is ontstaan. Evenmin in de IB. Desondanks veroordeelt de Rechtbank de verdachte voor (naast aangiften 2017) het (laten) doen van onjuiste aangiften OB in 2018 tot en met 2021, voor een onjuiste aangifte vpb 2018, voor een onjuiste aangifte IB over de jaren 2018 tot en met 2020 en voor het onjuist voeren van een administratie voor de jaren na 2017 (ook voor dat laatste geldt het strekkingsvereiste). Opmerkelijk. Kennelijk waren de aangiften (en administratie) toch gewoon juist, of in elk geval ongeschikt om tot nadeel te leiden, zelfs al was dat mogelijk wel de bedoeling van de verdachte. De Rechtbank maakt er verder geen woord aan vuil, dus ik weet niet of het een motiveringsgebrek is of een extreme uitholling van het strekkingsvereiste (lees: een onjuiste rechtsopvatting). Maar dit mag niet genoeg zijn Heel veel maakt dit alles overigens niet uit, want de strafmaat is in de regel redelijk gekoppeld aan het nadeel (en de mate waarin dit nog verhaalbaar is).

De strafmaat

Voor de omkoping, verdere commune delicten en de fiscale delicten vordert het OM een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 jaar en een strafrechtelijk bestuursverbod voor de duur van 9 jaar. De Rechtbank wijkt daar maar een klein beetje van af en veroordeelt tot een iets kortere gevangenisstraf van 42 maanden en een bestuursverbod van 9 jaar (dus niet eens 6 maanden korter, wat in strijd lijkt met de maximale duur van een beroepsverbod – maximaal 5 jaar meer dan de opgelegde gevangenisstraf, zie artikel 31, lid 1, onder 2°, Sr).

De Rechtbank schrijft in de uitspraak dat zij uitgaat van de nadeelsberekening van de verdediging en dat zij hiermee rekening houdt in de strafmaat. In de overige delicten zit gelet op de bewezenverklaring weinig reden om af te wijken van de vordering. Dus kennelijk levert een vermindering van een nadeel van € 800.000 tot een kleine € 77.000 een ‘korting’ op van 6 maanden. Is dit omdat de Rechtbank duidelijk schoorvoetend uitgaat van de verlaging van het fiscaal nadeel?

Conclusie

In deze uitspraak wordt op voorspraak van het OM het strekkingsvereiste van artikel 69 AWR volledig uitgekleed. Zonder nadeel is ‘de’ aangifte toch onjuist en strekt per definitie. Het verweer voeren tegen het belastingnadeel lijkt te lonen, maar hoewel de Rechtbank uitkomt op een bedrag dat normaliter nauwelijks tot vervolging zou leiden (wel bij andere delicten zoals hier, overigens), werkt het nagenoeg niet door in de strafmaat, althans veel minder dan je zou verwachten.

1Rechtbank Noord-Nederland, 18.214823.22, ECLI:NL:RBNNE:2025:3234, NLF 2025/2129, met noot van ondergetekende.

2Hof Den Bosch 21 november 2023, 20-002245-22, ECLI:NL:GHSHE:2023:3893, NLF 2023/2818, met noot van Kerckhoffs.

Stuur een reactie naar de auteur