4,5 jaar cel voor witwassen geld Belastingdienst

NLF 2022/213

Rechtbank Gelderland 30 december 2021, 05/980544-14
ECLI:NL:RBGEL:2021:7185

SAMENVATTING

Rechtbank Gelderland heeft een 52-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 54 maanden voor het witwassen van € 19,5 miljoen. De man moet daarbij een bedrag van ruim € 23,1 miljoen betalen aan de Nederlandse staat.

De € 19,5 miljoen is op 17 juni 2014 verduisterd van de Belastingdienst door een belastinginspecteur. De 52-jarige man was betrokken bij het plan van de belastinginspecteur om het geld te verduisteren. Het was zijn taak om het geld te laten verdwijnen naar Turkije.

De belastinginspecteur stortte het geld vanaf de rekening van de Belastingdienst naar de rekening van een Nederlands bedrijf van de zwager van de man. De man maakte – binnen 2,5 uur na ontvangst – € 110.000 over naar een ander bedrijf van zijn zwager en de rest naar twee Turkse rekeningen op zijn eigen naam. Vervolgens nam de man ruim € 1,3 miljoen contant op. Het is niet duidelijk waar dat geld nu is. Van het overgebleven bedrag zette hij een deel om in goud en in Turkse lira. Een klein deel van het geld stortte hij op de rekening van zijn vader.

Het geld en het goud staan nog steeds op de Turkse rekeningen van de man. De Turkse autoriteiten hebben daar beslag op gelegd en zijn een strafrechtelijke procedure gestart tegen de man. De man wil geen afstand doen van het geld.

De Rechtbank neemt het de man in het bijzonder kwalijk dat hij geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen. Hij beweert zelfs de rechthebbende te zijn van het geld. De man had een belangrijke rol bij het witwassen van het geld. Hij handelde puur uit financieel gewin en trok zich er niets van aan dat het om verduisterd gemeenschapsgeld gaat. Hij bracht hiermee niet alleen schade toe aan de Nederlandse staat, maar aan alle inwoners van Nederland.

De Rechtbank houdt rekening met een overschrijding van de redelijke termijn en legt de man een gevangenisstraf op van 54 maanden. Deze straf is gelijk aan de strafeis van de officier van justitie. Daarbij moet de man een bedrag van ruim € 23,1 miljoen terugbetalen aan de Nederlandse staat, omdat het geld afkomstig is uit de verduistering. Het bedrag is hoger dan het verduisterde geldbedrag, omdat de Rechtbank rekening houdt met de aanzienlijke waardevermeerdering van het goud. Medeverdachten eerder veroordeeld.

In een eerdere procedure bij de Rechtbank zijn de belastinginspecteur, de zwager van de man en de betrokken Nederlandse bedrijven veroordeeld. De schoonzus en echtgenote van de man zijn in die zaak vrijgesproken.

NOOT
Deze noot heeft tevens betrekking op de gelijkluidende uitspraak van dezelfde datum, opgenomen in NLF 2022/0244.

In mijn voorgaande noot[1] gaf ik commentaar op het commuun vervolgen van fiscale delicten. Hoewel het in deze zaak gaat om belastinggeld, is er geen sprake van een fiscaal delict en moet er commuun worden vervolgd. De belastingprocedure, gericht op het bij de belastingplichtige terughalen van de verduisterde miljoenen, liep op niets uit.[2]

De feitenvaststelling door de Rechtbank is ontnuchterend:

‘De rechtbank stelt op basis van de voorgaande bewijsmiddelen vast dat medeverdachte [naam 4] een bezwaarscherm heeft aangemaakt en een definitieve aanslag VPB op naam van [bedrijf 1] heeft overschreven. Dat heeft ertoe geleid dat een teruggave van belastinggeld heeft plaatsgevonden op de rekening van [bedrijf 3] tot een bedrag van 19,5 miljoen euro. Nu [naam 4] dit heeft gedaan om de Belastingdienst op te lichten, er door [bedrijf 1] geen bezwaar tegen de aanslag was ingediend en [naam 4] niet bevoegd was de definitieve aanslag te overschrijven en een dergelijk bedrag op te voeren, is de rechtbank van oordeel dat het geld dat op de bankrekening van [bedrijf 3] is bijgeschreven afkomstig is uit enig misdrijf, te weten verduistering.’

Je vraagt je af of het niet mogelijk is dit soort overschrijvingen van aangiften en overboekingen lastiger te maken. Dit is de kat wel erg op het spek binden en het verbaast bijna dat het niet veel vaker voorkomt.

Het witwassen
Eveneens in mijn voorgaande noot schreef ik dat (bijna) alles witwassen is. Zo ook hier. Dat deze zaak als witwassen kwalificeert, zal dan ook weinigen verbazen. Ik herhaal echter mijn kritiek dat ik vervolging voor alleen witwassen onwenselijk en gemakzuchtig vind. Zeker als in de tekst van het vonnis vooral de meer specifieke verwijten van oplichting en verduistering aan de orde worden gesteld (zie ook het hiervoor aangehaalde citaat). En in deze gemakzucht schuilt ook een wezenlijk probleem: we gaan het afgeleide en op zichzelf bezien nietszeggende misdrijf van witwassen zien als iets wat op zichzelf kan worden vervolgd als daadwerkelijk iets eigens. Ik haast mij, om de kritiek voor te zijn, te zeggen dat ik witwassen wel degelijk als een verderfelijk misdrijf zie, maar alleen als aan dat witwassen iets misdadigs is voorafgegaan, wat ook een vereiste is (het geld moet immers afkomstig zijn uit misdrijf) en het verwijt van witwassen daadwerkelijk iets toevoegt aan het misdadige dat eraan is voorafgegaan. Of – in aanvulling daarop – als het misdrijf dat eraan vooraf is gegaan onduidelijk blijft, maar het niet anders kan zijn dat er een verwijtbare grondslag is dat is voorafgegaan aan de witwashandelingen. Vervolging van het misdrijf dat aan witwassen voorafgaat, tezamen met witwassen zelf, levert ook niet een wezenlijk zwaardere straf op: iedereen verwacht immers dat geld een belangrijk motief is bij veel misdrijven en staat er niet van te kijken dat op een lucratief misdrijf witwashandelingen volgen. Vervolging van het misdrijf dat aan witwassen voorafgaat (dan wel het beboeten daarvan) en het apart daarvan vervolgen van witwassen, als de straffen niet op elkaar worden afgestemd, moet dus kritisch worden bekeken. Kritischer dan in deze casus.

Ne bis in idem
Je mag niet twee keer voor hetzelfde worden bestraft. Dat het eveneens onwenselijk is om tweemaal voor hetzelfde te worden vervolgd (ne bis vexari) lijkt logisch. Het una-via-beginsel is weliswaar een invulling van het verbod op dubbele vervolging, maar deze noodzakelijk te maken dekt niet altijd en zeker niet helemaal het verbod op dubbele vervolging. Advocaten pogen een verbod op dubbele vervolging af te dwingen, maar vooralsnog niet succesvol. Op zijn minst genomen lijkt het niet efficiënt een oordeel in een andere zaak die op de voorliggende voorloopt niet af te wachten. De verdediging zal er immers alles aan doen om de zaak lopende te houden totdat er in de andere een onherroepelijk oordeel ligt dat doorwerkt.

In dit geval is de verdachte in Turkije in eerste aanleg vrijgesproken van gekwalificeerde oplichting van de Nederlandse belastingdienst (artikel 158 van het Turkse Wetboek van Strafrecht). In hoger beroep is dat vonnis door de Turkse beroepsrechter vernietigd en teruggewezen naar de rechter in eerste aanleg.

De Rechtbank meent allereerst dat geen sprake is van dubbele bestraffing, omdat het Turkse oordeel nog niet onherroepelijk is. Dat mag juridisch juist zijn, maar weinig efficiënt. Daarnaast zou er geen sprake zijn van een schending van het ne-bis-in-idembeginsel omdat verdachte in Turkije (nog) niet is vervolgd voor witwassen (artikel 282 van het Turkse Wetboek van Strafrecht).

Dat is te kort door de bocht. Natuurlijk, de Hoge Raad legt dit beginsel zo uit dat de juridische kwalificatie vooropstaat bij de beoordeling of sprake is van een doublure. Het EHRM lijkt een feitelijker uitleg voor te staan (eenheid van tijd en feitelijke handelingen). Zeker als je naar de verwijten in de tussenconclusies van de Rechtbank kijkt, gaat het telkens om hetzelfde verwijt (oplichting van de fiscus) met soms een ander etiket (witwassen). De Hoge Raad lijkt wel kritisch op het stapelen met witwassen, als dat witwassen niet wezenlijk iets toevoegt aan het te maken verwijt. Ik mag hopen dat de Hoge Raad ook het onderhavige splitsen van de vervolging, deels in Turkije, deels in Nederland, waarbij de op te leggen straffen in het geheel niet op elkaar zullen worden afgestemd, afwijst. Of tenminste uitlegt waarom de vervolging voor witwassen nog iets toevoegt aan de vervolging voor oplichting, dan wel een wezenlijk ander verwijt betreft.

De vergaarbak van de strafmaat
Dit ‘kopje’ kan wat mij betreft standaard staan in een noot onder een strafrechtelijke uitspraak (zie mijn voorgaande noot). Ook hier speelt ‘de klootzakkenbonus’ en de overschrijding van de redelijke termijn. Geen woord over het meewegen van de Turkse vervolging. Dat is natuurlijk lastig als er sprake is van een vernietigde vrijspraak en terugwijzing. In de uitspraak van mijn voorgaande noot valt te lezen dat vier jaar bij dat soort fraudes het gangbare maximum is. Al gaat het hier niet om een belastingdelict, toch is lastig uit te leggen waarom dit onvoldoende witteboordencriminaliteit is om dat gangbare maximum te hanteren.

Conclusie
Het lijkt vrij gemakkelijk de Belastingdienst op te lichten. Maar de straf bij betrapping is fors. En kennelijk is de Turkse overheid bereid om aldaar te vervolgen voor het roven uit Neerlands schatkist. Het op elkaar afstemmen van de buitenlandse en binnenlandse vervolging is echter te veel gevraagd. Dat zou om diverse redenen wel moeten. Hopelijk is deze zaak aanleiding voor een ‘feitelijker’ invulling van het ne-bis-in-idembeginsel.


[1] Hof Amsterdam 18 november 2021, 23-004617-18, ECLI:NL:GHAMS:2021:3584NLF 2022/0022, met noot van ondergetekende.

[2] Hof Den Bosch 31 december 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:3896NLF 2021/0205, met noot van Hageman.


Stuur een reactie naar de auteur