Belanghebbende is opgehouden te bestaan en procesbelang vervalt daardoor

Samenvatting

Belanghebbende heeft op 11 december 2013 beroep ingesteld bij de rechtbank. In 2014 is geregistreerd dat de ontbonden rechtspersoon is opgehouden te bestaan omdat geen baten meer aanwezig waren. In geschil is of het beroep ontvankelijk is.
De rechtbank oordeelt dat een rechtspersoon wordt ontbonden door een besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders.
Indien de rechtspersoon ten tijde van de ontbinding geen baten meer heeft, houdt de rechtspersoon op te bestaan. De bestuurders doen daarvan opgaaf aan de registers. Zodra de rechtspersoon is opgehouden te bestaan, kunnen niet langer op diens naam rechtshandelingen worden verricht. De rechtbank oordeelt dat gedurende de procedure het procesbelang is komen te vervallen als gevolg van het ophouden van het bestaan van belanghebbende.
(Beroep niet-ontvankelijk.)

Commentaar

Een (besloten of naamloze) vennootschap kan worden ontbonden door een besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders (art. 2:19, lid 1, BW). Ontbinding van een rechtspersoon betekent echter niet dat deze terstond ophoudt te bestaan. Zijn er baten aanwezig, dan is eerst vereffening nodig en blijft een ontbonden vennootschap voortbestaan (art. 2:19, lid 5, BW). Onder baten worden ook verstaan potentiële baten (HR 31 oktober 1997, nr. 8982). Zolang nog niet onherroepelijk is beslist op een door een vennootschap ingestelde vordering (waaruit een bate kan voortvloeien) kan niet worden geoordeeld dat er geen baten meer aanwezig zijn (HR 26 maart 2004, nr. C02/316HR).
Op grond van art. 2:19, lid 6, BW houdt een ontbonden rechtspersoon in geval van vereffening van haar vermogen eerst op te bestaan op het tijdstip dat de vereffening eindigt. Het einde van het bestaan wordt vervolgens in het handelsregister ingeschreven. Art. 2:23c BW voorziet in de mogelijkheid om de vereffening te heropenen, onder meer ingeval nog een schuldeiser of een gerechtigde tot het saldo opkomt of van het bestaan van een bate blijkt. In dat geval herleeft de rechtspersoon uitsluitend ter afwikkeling van de heropende vereffening.
In het onderhavige geval heeft een vennootschap voorafgaande aan diens ontbinding een beroepsprocedure aangespannen tegen een – in haar ogen te laag – vastgestelde kostenvergoeding van (factor 0,25 x € 235) € 58,75. Aldus bestaat de mogelijkheid dat de inspecteur door de rechtbank wordt veroordeeld tot een hogere kostenvergoeding. Anders gezegd: er is een (potentiële) bate en bijgevolg blijft de ontbonden rechtspersoon voortbestaan. Het feit dat de bestuurders (ten onrechte) het einde van de betreffende vennootschap hebben ingeschreven in het handelsregister, doet daar niets aan af. Deze inschrijving schept immers geen recht.
Het oordeel van de rechtbank dat ‘het procesbelang gedurende de procedure door het ophouden te bestaan van belanghebbende is komen te vervallen’ is derhalve onjuist. Belanghebbende is niet opgehouden te bestaan. Maar ook al zou belanghebbende wel zijn opgehouden te bestaan, dan nog hoeft dat niet in de weg te staan aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil (vgl. HR 11 januari 2013, nr. 11/04505). Wanneer in dat geval de rechtbank een hogere – bijvoorbeeld integrale – kostenvergoeding zou vaststellen, dan kan vanwege deze bate de vereffening ex art. 2:23c BW worden heropend als gevolg waarvan de vennootschap herleeft.

[1] Igor Thijssen is verbonden aan KanPiek Fiscale Advocatuur te Amsterdam

Bron: http://www.ndfr.nl/link/NTFR2015-521
Datum: 11-4-2016 15:37:04

Dit bericht werd geplaatst in:

Stuur een reactie naar de auteur