Belanghebbende moet bewijzen dat hij schade heeft geleden door onrechtmatig besluit van inspecteur

Samenvatting

Belanghebbende heeft de inspecteur verzocht om een VAR-wuo voor het jaar 2009. De inspecteur heeft geweigerd de verklaring tegeven. Pas in hoger beroep wordt belanghebbende in het gelijk gesteld. De inspecteur heeft daarom op 1 oktober 2010 alsnog eenVAR-wuo verstrekt. Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van de schade als gevolg van het feit dat de VAR-wuo pas op 1oktober 2010 is afgegeven. Het hof heeft dit verzoek afgewezen omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij schadeheeft geleden. In cassatie klaagt belanghebbende erover dat het hof hem niet had mogen belasten met de stelplicht en de bewijslast metbetrekking tot de gestelde schade. De Hoge Raad oordeelt dat belanghebbende terecht daarmee is belast. De door de wetgeverbeoogde aansluiting bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht gaat niet zover dat de bestuursrechter moet afwijken van de in hetbestuursrecht in het algemeen geldende regels omtrent stelplicht en bewijslast. Bovendien brengt art. 6:97 BW niet mee dat de rechter,bij de beoordeling of er grond is voor het toekennen van schadevergoeding, de overigens gebruikelijke regels van stelplicht enbewijslast buiten toepassing moet laten.

Feiten

2.1. Belanghebbende heeft de Inspecteur verzocht haar voor het jaar 2009 een verklaring te verstrekken als bedoeld in artikel 3:156, lid1, Wet IB 2001. Bij voor bezwaar vatbare beschikking heeft de Inspecteur geweigerd de verklaring te geven. Op grond van de uitspraakvan het Hof van 7 mei 2010, waarbij belanghebbende met betrekking tot de verklaring in het gelijk is gesteld, heeft de Inspecteur op 1oktober 2010 alsnog een verklaring als hiervoor bedoeld verstrekt, waarbij de voordelen die belanghebbende in het jaar 2009 heeftgenoten uit door haar verrichte werkzaamheden zijn aangemerkt als winst uit onderneming. In de thans bestreden (nadere) uitspraakheeft het Hof belanghebbendes verzoek om schadevergoeding afgewezen op de grond dat niet aannemelijk is dat belanghebbendeschade heeft geleden als gevolg van de omstandigheid dat de hiervoor bedoelde verklaring pas op 1 oktober 2010 is afgegeven.
Hiertegen richten zich de middelen.

Geschil

2.2.1. Middel II en ten dele middel III betogen – kort gezegd – dat het Hof belanghebbende niet had mogen belasten met de stelplicht ende bewijslast met betrekking tot schade die zij zegt te hebben geleden. Daartoe wordt betoogd dat op grond van het civiele recht,waarbij de wetgever blijkens de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 8:73, lid 1, Awb zoveel mogelijk heeft willen aansluiten, het Hofzelfstandig de omvang van de schade had moeten begroten dan wel had moeten schatten, althans dat de Inspecteur had moetenworden belast met het bewijs dat belanghebbende geen schade heeft geleden. De middelen wijzen in dit verband onder meer op artikel6:97 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Rechtsoverwegingen

2.2.2. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 8:73, lid 1, Awb volgt dat naar de bedoeling van de wetgever debestuursrechter bij de beantwoording van de vraag of op grond van genoemde bepaling aanspraak op schadevergoeding bestaat, decriteria toepast die de burgerlijke rechter hanteert bij de afdoening van geschillen over onrechtmatige overheidsdaad (Kamerstukken II1992/93, 22 495, nr. 6, p. 55-56). De door de wetgever beoogde aansluiting bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht gaat echterniet zover dat de bestuursrechter moet afwijken van de in het bestuursrecht in het algemeen geldende regels omtrent stelplicht enbewijslast (zie Handelingen IIUCV 1992/93, 14 juni 1993, p. 15-16). Bovendien brengt het bepaalde in artikel 6:97 van het BurgerlijkWetboek niet mee dat de rechter bij de beoordeling of er grond is voor het toekennen van schadevergoeding de overigens gebruikelijkeregels van stelplicht en bewijslast buiten toepassing moet laten (zie HR 5 juni 2009, nr. 08/00762, ECLI:NL:HR:2009:BH5410, NJ2009/257). Gelet op het vorenstaande heeft het Hof zonder schending van een rechtsregel belanghebbende kunnen belasten met destelplicht en de bewijslast inzake de door haar gestelde schade. Middel II en in zoverre middel III falen derhalve.
2.3. Middel I en middel III voor het overige kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op derechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belangvan de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
(Volgt ongegrondverklaring.)

Commentaar

In art. 8:73 Awb was – tot 1 juli 2013 – voor de rechter de mogelijkheid opgenomen om een schadevergoeding toe te kennen. Sinds diedatum is deze mogelijkheid in art. 8:88 Awb neergelegd. Op grond van het overgangsrecht (Stb. 2013, 50, art. V) moet voorbelastingzaken echter nog steeds gebruik worden gemaakt van het inmiddels vervallen art. 8:73 Awb. Zaken over devennootschapsbelasting zijn uitgezonderd, daarvoor geldt wel de nieuwe regeling van art. 8:88 Awb.
Bij de invoering van artikel 8:73 Awb heeft de wetgever ervoor gekozen om de criteria die de civiele rechter hanteert voor de afdoeningvan onrechtmatige overheidsdaden ook bij de schadevergoeding van art. 8:73 Awb van toepassing te laten zijn. Die criteria zijn: (i)onrechtmatig besluit/handeling, (ii) toerekenbaar aan bestuursorgaan, (iii) relativiteit, (iv) causaliteit, (v) schade, (vi) eigen schuld en (vii)verjaring.
Voor het bepalen van de omvang van de schade kan in civiele zaken gebruik worden gemaakt van art. 6:97 BW. Dit artikel biedt derechter de mogelijkheid de schade te begroten als deze niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. De belastingplichtige in deze zaakhad het probleem dat niet tot nauwelijks kon worden vastgesteld wat zijn schade was door de afgifte van de onjuiste VAR. Hij trachtte ditmanco op te lossen door te wijzen op deze civielrechtelijke mogelijkheid. Daar gaan de fiscale rechters echter niet in mee.
De Hoge Raad overwoog dat, hoewel aangesloten wordt bij de criteria van de civiele schadevergoeding wegens een onrechtmatigeoverheidsdaad, die aansluiting niet zo ver gaat dat ook de bestuursrechtelijke regels omtrent stelplicht en bewijslast anders komen teliggen. De belastingplichtige moet derhalve stellen en bewijzen dat schade is geleden. Daarin is de belastingplichtige niet geslaagd,zodat het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

[1] Mr. M.H.W.N. Lammers is advocaat bij Jaeger advocaten-belastingkundigen te Amsterdam.

Bron: http://www.ndfr.nl/link/NTFR2015-1103
Datum: 28-4-2016 11:33:27

Dit bericht werd geplaatst in:

Stuur een reactie naar de auteur