Belastingdienst zet rechter buitenspel door identiteit tipgever ook voor geheimhoudingskamer geheim te houden

Samenvatting

De Belastingdienst heeft tegen betaling informatie ontvangen van een tipgever over buitenlandse bankrekeningen van Nederlanders. De belastingaanslagen en bestuursrechtelijke boetes in de onderhavige procedure zijn opgelegd naar aanleiding van die informatie. De inspecteur heeft ten aanzien van een aantal stukken een beroep op geheimhouding gedaan. Voor een deel gaat het hierbij om de privacy van de tipgever. De inspecteur heeft aan de geheimhoudingskamer slechts stukken overgelegd waarin de identiteit van de tipgever is geschoond. Door de identiteit van de tipgever geheim te houden voor de geheimhoudingskamer zet de Belastingdienst de belastingrechter buitenspel. De door de Belastingdienst opgegeven redenen om de identiteit van de tipgever geheim te mogen houden moeten (door de geheimhoudingskamer) kunnen worden getoetst. De ‘leiding’ van de Belastingdienst en het Ministerie van Financiën hebben besloten de identiteit van de tipgever niet bekend te maken aan de belastingrechter. Daardoor kan de geheimhoudingskamer de tipgever niet horen over de vraag of de tipgever gevaar loopt als hij of zij als getuige wordt gehoord. De geheimhoudingskamer kan daarom niet verifiëren of de tipgever inderdaad gevaar loopt. Op deze manier wordt door de ‘leiding’ van de Belastingdienst en het Ministerie van Financiën de identiteit van de tipgever buiten elke rechterlijke toetsing om geheim gehouden. Dit is volgens de geheimhoudingskamer in strijd met het in art. 6 EVRM verankerde recht op gelijke proceskansen (equality of arms) en het daarmee verbonden recht op openbaarmaking van bewijs. Dit betekent dat alle passages die uitsluitend zijn geschoond in verband met de privacy van de tipgever, vrijgegeven dienen te worden. Overigens heeft de strafrechter in de strafzaak van belanghebbende het Openbaar Ministerie inmiddels bevolen de identiteit van de tipgever te openbaren aan de strafrechter en de belanghebbende (verdachte).

(Verwijzing naar meervoudige kamer.)

Commentaar

Deze uitspraak van de geheimhoudingskamer van Hof Den Bosch is de nieuwste loot aan de boom van tipgeversuitspraken van feitenrechters die voor de inspecteur niet goed  uitpakken. Men kan zich zo langzamerhand wel afvragen waarom de Belastingdienst, maar in feite op aandragen van het Ministerie van Financiën, zo halsstarrig weigert om de identiteit van de tipgever bekend te maken. Dit terwijl we uit het vorige debacle over de tipgever (Hof Arnhem-Leeuwarden 3 februari 2015, nrs. 13/00748 t/m 13/00760, NTFR 2015/723) weten dat met de tipgever expliciet is overeengekomen dat de geheimhouding van zijn identiteit niet kan worden gegarandeerd. Saillant detail is dat uit de onderhavige uitspraak van de geheimhoudingskamer blijkt dat de rechter-commissaris in de strafzaak tegen belanghebbende heeft besloten dat de tipgever moet worden gehoord als getuige. De vraag is wat de Staat nu gaat doen: verder volharden in het tot nu toe ingenomen standpunt over de identiteit van de tipgever of meewerken aan een (anoniem) getuigenverhoor in de strafzaak? De rechter-commissaris heeft in de strafzaak geoordeeld dat de tipgever een verklaring moet afleggen. De enige mogelijkheid om die beslissing terzijde te leggen, en dus te volharden in het standpunt ‘anonimiteit voor de tipgever’ is als het Openbaar Ministerie de strafzaak jegens deze belastingplichtige seponeert. Die mogelijkheid heeft het Openbaar Ministerie nog omdat de strafzaak nog niet op zitting is uitgeroepen. Het getuigenverhoor vindt namelijk plaats in het kader van de onderzoekswensen van de verdediging. Echter, die gang van zaken zou toch zeer indruisen tegen het gevoel van de rechtstaat die we in Nederland willen zijn.

Dan de tweede mogelijkheid. Art. 226a e.v. Sv. maakt het horen van een anonieme getuige in een strafzaak mogelijk indien, met het oog op de door de getuige af te leggen verklaring, voor het leven, de gezondheid of de veiligheid dan wel de ontwrichting van het gezinsleven of het sociaal-economische bestaan van die getuige of van een andere persoon moet worden gevreesd. Of dat in de strafzaak gaat lukken, is nog afwachten. In de onderhavige fiscale procedure heeft de geheimhoudingskamer geoordeeld dat fiscaal bezien deze kwesties niet aan de orde zijn. Mocht het komen tot een getuigenverklaring in de strafzaak, dan lijkt het mij in de rede te liggen dat deze verklaring ook in de fiscale zaak wordt overgelegd om iets over de betrouwbaarheid van de tipgever en de bedreigingen aan zijn adres te zeggen.

Terug naar de onderhavige uitspraak. Wat het hof in mijn ogen terecht als uitgangspunt neemt in deze procedure, is dat de geheimhoudingskamer over de ongeschoonde stukken moet beschikken om zich een oordeel te kunnen vellen over de vraag of de stukken geheim mogen blijven. De inspecteur heeft echter geschoonde stukken ingebracht en tracht zich te verschuilen achter het standpunt dat hijzelf ook niet beschikt over de ‘ongeschoonde’ stukken, omdat die in de kluis bij de directeur-generaal liggen. Met dat standpunt maakt de geheimhoudingskamer korte metten door te oordelen dat de kennis en wetenschap van de (leiding van de) Belastingdienst moet worden toegerekend aan de inspecteur in deze zaak, zodat ervan moet worden uitgegaan dat de inspecteur beschikt over de gegevens omtrent de identiteit.


[1] Mr. M.H.W.N. Lammers is advocaat bij Jaeger advocaten-belastingkundigen te Amsterdam.

Dit bericht werd geplaatst in: Fiscale procedures

Stuur een reactie naar de auteur