Betaalverzuim van 3% is voor een anders compliante belastingplichtige passend en geboden

Samenvatting


Belanghebbende heeft aangifte omzetbelasting gedaan voor het vierde kwartaal van 2018 naar een te betalen bedrag van € 22.146. Hij heeft dit bedrag voldaan op 11 februari 2019. Omdat dit bedrag te laat is betaald, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd met, bij gelijktijdige beschikking, een verzuimboete van 3%. Belanghebbende komt in bezwaar en beroep. De rechtbank oordeelt dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd. Belanghebbende heeft in bezwaar verschillende persoonlijke omstandigheden genoemd, waar in de uitspraak op bezwaar niet op in is gegaan. Het beroep is om die reden gegrond verklaard en de rechtbank zal zelf de hoogte van de boete beoordelen. De rechtbank stelt vast dat de boete conform het beleid van de Belastingdienst is. Belanghebbende voert als matigingsgrond aan dat hij zelf heeft opgemerkt dat de omzetbelasting nog niet voldaan was en dat hij die diezelfde dag alsnog heeft betaald. Belanghebbende vindt tevens dat de boete in geen verhouding staat tot de overtreding en dat hij zijn fiscale verplichtingen anders altijd getrouw nakomt.

Deze omstandigheden zijn voor de rechtbank evenwel geen reden om de boete te matigen. De aangevoerde feiten en omstandigheden zijn geen feiten en omstandigheden die zich niet buiten de invloedssfeer van belanghebbende bevinden dan wel waarvoor hij het risico niet hoeft te dragen. Dat hij altijd zijn verplichtingen nakomt, is geen bijzondere omstandigheid, maar de norm. Een verzuimboete is bedoeld om het betaalgedrag in te scherpen en is daarom hier ook geboden. Een boete van 3% van € 664 is in dit geval passend. De rechtbank handhaaft de boete. Vanwege de maatregelen rondom het coronavirus is de uitspraak niet uitgesproken in een openbare rechtszitting, maar is deze gepubliceerd op de website van de rechtspraak.

(Beroep gegrond.)

Commentaar


Hoewel deze zaak inhoudelijk bezien niet tot de verbeelding spreekt, is het toch interessant gebleken om de uitspraak nader te bestuderen. De meest interessante passage staat namelijk op een atypische plek, namelijk direct achter de naam van de rechter, de griffier en de datum van de uitspraak. Hier staat de volgende passage: ‘Als gevolg van maatregelen rondom het Corona-virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting maar wordt deze uitspraak gepubliceerd op rechtspraak.nl.’ En dat terwijl het oordeel van de rechtbank nota bene is vervat in een proces-verbaal van mondelinge (?) uitspraak …

Bijzondere tijden vragen om bijzondere oplossingen, maar behalve het feit dat het voorgaande innerlijk tegenstrijdig is, speelt (ook) de vraag of het juridisch gezien überhaupt toelaatbaar is. Art. 121 GW en art. 8:67, lid 5, en art. 8:78 Awb bepalen dat de uitspraak van een (bestuurs)rechter in het openbaar dient te geschieden. In zoverre kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat de uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant in strijd is met de (Grond)wet. Een grove schending van het recht, zie ik u denken, maar is er nog hoop?

Op 24 april jl. is de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid (de corona-spoedwet) in werking getreden. Hoewel de corona-spoedwet pas een maand na deze uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant in werking is getreden, bevat de spoedwet wél de passage dat sommige bepalingen met terugwerkende kracht vanaf 16 maart gelden. Dit heeft ook betrekking op par. 2 van de spoedwet, waarin voor burgerlijke en bestuursrechtelijke zaken wordt geregeld dat ‘mondelinge behandeling kan plaatsvinden door middel van een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel’ indien een fysieke zitting niet mogelijk is. Uit het voorgaande kan ik helaas niet destilleren dat de werkwijze van Rechtbank Zeeland-West-Brabant kan worden hersteld door op een later moment (alsnog) in het openbaar uitspraak te doen. In dit geval lijkt dus een definitieve schending van de (Grond)wet te hebben plaatsgevonden die niet wordt ondervangen door de corona-spoedwet of andere noodmaatregelen.

Gelukkig wordt de soep niet zo heet gegeten als hij wordt opgediend. Op 7 april jl. oordeelde de ABRvS dat een dergelijke schending niet tot vernietiging van de uitspraak hoeft te leiden, mits partijen tijdig kennis hebben kunnen nemen van de uitspraak (ECLI:NL:RVS:2020:992). De Afdeling heeft vervolgens het gebrek ondervangen door zelf uitspraak in het openbaar te doen en daarin de door de rechtbank genomen beslissing te vermelden.

In ieder geval heeft de bestuursrechter van Rechtbank Den Haag het zekere voor het onzekere genomen en de volgende passage in haar uitspraken opgenomen (zie o.m. Rechtbank Den Haag 14 april 2020, nrs. 19.2604, ECLI:NL:RBDHA:2020:3356 en 20.2439, ECLI:NL:RBDHA:2020:3410): ‘Als gevolg van de maatregelen rondom het Coronavirus is deze beslissing niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.’Noot

[1] Mr. M.H.W.N. Lammers is advocaat bij Jaeger advocaten-belastingkundigen te Amsterdam.

Dit bericht werd geplaatst in: Fiscale boetes

Stuur een reactie naar de auteur