Bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk en zaak wordt teruggewezen

Samenvatting


Belanghebbende heeft op 28 april 2012 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar. Op 6 juni 2012 heeft de inspecteur alsnog uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelt dat door het alsnog beslissen op bezwaar het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is. De stelling van belanghebbende dat de inspecteur ook op de nadere grond uitspraak op bezwaar had moeten doen, wordt door de rechtbank verworpen. Volgens de rechtbank kan de inspecteur immers maar één keer uitspraak op bezwaar doen.
Vervolgens oordeelt de rechtbank dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard omdat het bezwaar wel tijdig was ingediend. De rechtbank wijst de zaak terug naar de inspecteur. Ten aanzien van het verzoek van belanghebbende om de hoogte van de dwangsom wegens niet tijdig beslissen vast te stellen, oordeelt de rechtbank dat de inspecteur inmiddels het maximum heeft toegekend.


Commentaar


In deze procedure van Rechtbank Breda komen verschillende aspecten van het formele belastingrecht aan de orde. De belastingplichtige heeft beroep ingesteld bij de rechtbank omdat de inspecteur niet tijdig op zijn bezwaarschrift heeft beslist. Hangende die beroepsprocedure doet de inspecteur conform art. 6:20 Awb, alsnog uitspraak op het bezwaarschrift. De inspecteur verklaart het bezwaarschrift niet-ontvankelijk omdat het buiten de termijn zou zijn ingediend.
Art. 6:20, lid 3, Awb bepaalt dan dat de beroepsprocedure ook geacht moet worden te zijn gericht tegen deze beslissing. De rechtbank gaat dan ook inhoudelijk in op de vraag of het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Dit is niet het geval. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift binnen de termijn van zes weken door de inspecteur is ontvangen. De inspecteur had het bezwaarschrift dan ook ontvankelijk moeten verklaren en inhoudelijk moeten behandelen, aldus het oordeel van de rechtbank. De rechtbank verwijst de zaak vervolgens terug naar de inspecteur voor een inhoudelijke behandeling van het bezwaarschrift.
Hiermee doorbreekt de belastingrechter de leer van de devolutieve werking. In de meeste gevallen beoordeelt de belastingrechter namelijk niet alleen de uitspraak op bezwaar maar ook de onderliggende aanslag. Deze doorbreking past echter in de leer van de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft immers in HR 9 juni 2006, nr. 41.130, NTFR 2006/844 geoordeeld dat als de inspecteur het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, de rechter in de regel met toepassing van art. 8:72, lid 4, Awb de inspecteur opdraagt opnieuw op het bezwaar te beslissen. Van die regel kan worden afgeweken indien daartoe goede grond bestaat. Een voorbeeld daarvan is als partijen aandringen op een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechter of indien duidelijk is dat de belanghebbende niet wordt benadeeld doordat de rechter zelf in de zaak voorziet.
De rechtbank gaat verder in op de vraag of de inspecteur de verschuldigde dwangsom op het juiste bedrag heeft vastgesteld. Indien een inspecteur niet tijdig op het bezwaarschrift beslist, verbeurt hij een dwangsom indien hij door de belanghebbende in gebreke is gesteld. Deze dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 20 per dag, de daaropvolgende 14 dagen € 30 per dag en de overige dagen (totaal maximaal 42 dagen) € 40 per dag. Voor de maximale 42 dagen betekent dit een dwangsom van maximaal € 1.260. Die maximale dwangsom is door de inspecteur al vastgesteld, zodat er voor de belastingrechter geen taak meer is weggelegd (art. 8:55c Awb).
[1] Mr. M.H.W.N. Lammers is advocaat bij Hertoghs advocaten – belastingkundigen.
Bron: http://www.ndfr.nl/link/NTFR2013-759
Datum: 25-4-2016 14:16:48

Dit bericht werd geplaatst in:

Stuur een reactie naar de auteur