Brief aan staatssecretaris vormt tijdig ingediend beroepschrift

Samenvatting

Belanghebbende heeft in 2010 een betaling van € 15.000 ontvangen van een stichting, welke betaling verband houdt met tekortkomingen in de pensioenopbouw van belanghebbende. De inspecteur heeft dit bedrag in de aanslag IB/PVV 2010 begrepen. Het bezwaar van belanghebbende daartegen is bij uitspraak op bezwaar van 19 april 2013 afgewezen. Belanghebbende heeft hierover onder meer op 11 mei 2013 een brief aan de staatssecretaris geschreven. Uiteindelijk heeft belanghebbende op 22 juli 2013 digitaal beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft dit beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Het hof is het daar niet mee eens. De brief van 11 mei 2013 aan de staatssecretaris had als een (tijdig ingediend) beroepschrift moeten worden aangemerkt, aldus het hof. Inhoudelijk is het hof van oordeel dat, anders dan belanghebbende bepleit, de betaling van € 15.000 niet ten dele aan de echtgenote van belanghebbende kan worden toegerekend. Evenmin kan die betaling aan meerdere jaren worden toegerekend.
(Beroep ongegrond.)

Commentaar

In art. 6.5 Awb zijn de formele vereisten opgenomen waaraan een bezwaar- en/of beroepschrift moet voldoen. Deze eisen zijn (i) de naam en het adres van de indiener, (ii) de dagtekening, (iii) een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar of beroep is gericht en (iv) de gronden van het bezwaar of beroep.
Voldoet een brief aan deze eisen, dan kan deze aangemerkt worden als een bezwaar- of beroepschrift. Uit de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden volgt dat bekend is dat de brief van 11 mei 2013 is, zodat wordt voldaan aan de eis van de dagtekening. Ook heeft de staatssecretaris richting de belastingplichtige gereageerd zodat aannemelijk is dat zijn naam en adres in de brief waren vermeld.
Verder heeft de belastingplichtige in de brief van 11 mei 2013 verwezen naar het besluit van de Belastingdienst en volgt uit de reactie van de staatssecretaris van 9 juli 2013 dat voor hem duidelijk was op welk besluit de belastingplichtige doelde. Tot slot blijkt uit de brief dat de belastingplichtige het niet eens is met het besluit, hij vraagt namelijk herziening van een onrechtvaardig en oneerlijk besluit van de Belastingdienst.
Daarmee voldoet de brief aan de vereisten van een beroepschrift. De volgende stap die in dit geval dan moet worden genomen is de beoordeling of de brief aan het juiste orgaan is gezonden. Dat is niet het geval. Beroep moet immers worden ingesteld bij de rechtbank en niet bij de staatssecretaris. Art. 6:15 Awb bevat voor zo’n situatie een belangrijke rechtsbescherming voor de belastingplichtige. Op de staatssecretaris rust op grond van dit artikel de verplichting om zo’n onjuist geadresseerd beroepschrift door te sturen naar het bevoegde orgaan. Daarbij geldt voor de vraag of het beroepschrift tijdig is ingediend, in principe de datum van binnenkomst bij het onbevoegde orgaan.
De staatssecretaris heeft geen gehoor gegeven aan de doorzendverplichting. Doordat de brief bij de op de zaak betrekking hebbende stukken is gevoegd, heeft het hof hiermee toch rekening kunnen houden en ervoor gezorgd dat de belastingplichtige een ontvankelijke (hoger)beroepsprocedure heeft. Voor de belastingplichtige in feite een pyrrusoverwinning nu hij inhoudelijk gezien in het ongelijk wordt gesteld.

[1] Mr. M.H.W.N. Lammers is advocaat bij Hertoghs advocaten – belastingkundigen.

Bron: http://www.ndfr.nl/link/NTFR2014-2493
Datum: 25-4-2016 13:55:05

Dit bericht werd geplaatst in:

Stuur een reactie naar de auteur