Carte Blanche voor inspecteur die belastingaanslag slordig vaststelt?

Op Prinsjesdag is een veelheid aan fiscale wetsvoorstellen gelanceerd, waartussen een zeer opmerkelijk wijzigingsvoorstel verborgen zit. Deze wijziging moet het voor een inspecteur gemakkelijker maken om foutief door hem vastgestelde belastingaanslagen te corrigeren, door middel van het opleggen van navorderingsaanslagen. Het gevolg daarvan is dat vanaf 2010 een definitieve aanslag in feite een voorlopig karakter krijgt en dat een belastingplichtige pas na verloop van vijf jaren zekerheid heeft over de definitieve omvang van zijn belastingschuld.

Een belastingplichtige krijgt op dit moment pas zekerheid over de definitieve omvang van zijn belastingschuld wanneer de definitieve aanslag is opgelegd en in ieder geval na verloop van (de aanslagtermijn van) drie jaren. De rechtsonzekerheid wordt als gevolg van het wetsvoorstel voor alle belastingplichtigen met twee jaren verlengd.

Situatie in huidig stelsel

In het huidige stelsel kan een inspecteur slechts in een beperkt aantal gevallen een te laag vastgestelde aanslag achteraf corrigeren. Deze gevallen zijn te vinden in artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). Navordering is bijvoorbeeld niet mogelijk op grond van een feit dat de inspecteur reeds bekend was toen hij de definitieve aanslag vaststelde. Een te laag vastgestelde aanslag wordt in dat geval gezien als een onzorgvuldigheid van de Inspecteur en dergelijke onzorgvuldigheden kunnen veelal niet worden hersteld. De achterliggende gedachte is dat een belastingplichtige erop moet kunnen vertrouwen dat de inspecteur op grond van de hem beschikbare feiten een verantwoorde beslissing heeft genomen, en zich niet naderhand op basis van diezelfde feiten bedenkt. Daarnaast stimuleert de bestaande regeling dat een Inspecteur zijn taak zorgvuldig uitoefent: fouten kunnen immers niet meer door hem worden hersteld. Aldus is navordering pas mogelijk wanneer de Inspecteur de beschikking krijgt over nieuwe informatie (het zogehete ‘nieuwe feit’), informatie die hij nog niet had op het moment dat hij de aanslag op een te laag bedrag vaststelde. Op dit moment wordt echter voorgesteld om navordering altijd mogelijk te maken indien een inspecteur in de aanslagregeling een fout heeft gemaakt, welke fout ‘de belastingplichtige redelijkerwijs kenbaar is’.

Gebrek aan zorgvuldigheid

Het wetsvoorstel is volgens de Memorie van Toelichting het gevolg van een uitspraak van de Hoge Raad uit 2007. Deze uitspraak haalde destijds alle landelijke dagbladen, omdat de Hoge Raad daarin had besloten dat een belastingplichtige die abusievelijk € 3.419.635 in plaats van € 3.419 aan hypotheekrente had afgetrokken, door het ontbreken van een ‘nieuw feit’ werd beschermd. Een zorgvuldig handelende Inspecteur (of diens geautomatiseerde systeem) had immers direct moeten begrijpen dat een dergelijk hoog rentebedrag onjuist was; hij had vervolgens de ingediende aangifte aan een nader onderzoek moeten onderwerpen. Dat had de inspecteur – onzorgvuldig als hij kennelijk was – niet gedaan en hij had de definitieve aanslag naar een veel te laag bedrag opgelegd. Een dergelijke onzorgvuldigheid kan – bij gebreke van een nieuw feit – volgens de Hoge Raad niet meer worden gecorrigeerd door het opleggen van een navorderingsaanslag. De Hoge Raad overwoog nog aan het slot van zijn uit spraak dat het niet aan hem, maar aan de wetgever is om te bepalen of de wettelijke eis van het nieuwe feit geschrapt moet worden, maar niet eerder dan na een openbaar debat over de daaraan verbonden gevolgen. Een openbaar debat hierover is mij niet bekend.

Plaats in de wet

De onderhavige wetswijziging zit verstopt in het – meer omvattende – Wetsvoorstel Overige Fiscale Maatregelen 2010 van 15 september 2009 (artikel XVI); een wetsvoorstel dat hoofdzakelijk betrekking heeft op het verbeteren van de positie van de DGA.

In de Memorie van Toelichting wordt nader ingegaan op het kenbaarheidsvereiste: ‘De belastingplichtige moet als het ware in één oogopslag (hebben) kunnen zien dat de belastingaanslag (…) niet juist is. In zo’n geval kan een belastingplichtige aan de onjuiste belastingaanslag (…) geen rechtszekerheid ontlenen.’ en ‘Om de rechtszekerheid te dienen, is de kenbaarheid in zekere mate geobjectiveerd door gebruik van het woord redelijkerwijs.’ Hoe geruststellend deze toelichting van de wetgever ook mag klinken, de voorgestelde wettekst is er niet mee in overeenstemming. De voorgestelde wettekst creëert een te ruime navorderingsmogelijkheid, waardoor de inspecteur bijna nooit meer over een nieuw feit hoeft te beschikken om tot navordering over te gaan. Een ieder wordt immers geacht de (belasting)wet te kennen en de hoogte van een aanslag vloeit nu eenmaal direct voort uit de (belasting)wet, zodat iedere belastingplichtige ‘redelijkerwijs’ op de hoogte moet kunnen zijn van een foutieve aanslag van de inspecteur. Daarbij komt, dat bij de beoordeling of sprake is van een belastingaanslag die redelijkerwijs kenbaar tot een te laag bedrag is vastgesteld, de kennis en wetenschap van een accountant of belastingadviseur aan de belastingplichtige wordt toegerekend. Zo bezien kan vanaf 2010 bij een belastingplichtige die gebruik maakt van de diensten van een accountant of belastingadviseur altijd worden nagevorderd. Een aanslag wordt vanaf 2010 pas definitief ná verloop van de navorderingstermijn van vijf jaren. Daarvóór heeft een ‘definitieve’ aanslag slechts een voorlopige karakter.

Gepubliceerd in: AccountancyNieuws

Dit bericht werd geplaatst in:

Stuur een reactie naar de auteur