De verschrikking van de strafbeschikking

In strafzaken worden niet alleen door rechters straffen opgelegd. In bepaalde zaken kan ook een officier van justitie, zonder tussenkomst van een rechter, een sanctie opleggen. Deze bevoegdheid is de laatste jaren steeds ruimer geworden. Dat heeft voordelen, maar het wil ook nog wel eens tot ongewenste situaties leiden.

De officier van justitie grijpt met name steeds vaker naar de strafbeschikking als het gaat om ‘geringe’ financiële en fiscale strafzaken, als de verdachte een beperkte bijdrage heeft geleverd aan de misdrijven of als het nadeel relatief klein is. Bij bekennende verdachten zijn de voordelen duidelijk. Het openbaar ministerie kan zijn beperkte opsporingscapaciteit aan andere zaken besteden, zeker als het aanbod van een strafbeschikking in een vroeg stadium van het opsporingsonderzoek wordt gedaan. Rechtbanken worden niet betrokken bij de afdoening. Dat scheelt capaciteit en zittingsruimte. Voor een verdachte kan een voordeel zijn dat hij relatief snel en vaak zonder publiciteits- en imagoschade zijn strafzaak kan afronden.

Het aanbieden van een strafbeschikking vindt echter ook plaats als verdachten ontkennen, dit terwijl het accepteren van een strafbeschikking, anders dan het ‘verouderde’ transactieaanbod van artikel 74 Sr een erkenning van schuld inhoudt. Nu is natuurlijk niet elke ontkennende verdachte ook een ‘onschuldige’ verdachte. Verdachten die (aanvankelijk) ontkennen, maar zich ervan bewust zijn boter op hun hoofd te hebben, kiezen vaak eieren voor hun geld en stemmen in met de strafbeschikking.

Als een strafbeschikking aan een ontkennende verdachte in een vroege fase van het opsporingsonderzoek wordt voorgesteld, houdt dit een risico in zich. In dat stadium is immers vaak nog onduidelijk of er genoeg wettig en overtuigend bewijs tegen de verdachte is. Ook is dan soms nog onzeker of de verdachte een verwijt kan worden gemaakt.

Een gewetensvolle officier van justitie biedt een strafbeschikking uiteraard pas aan als hij denkt dat er voldoende bewijs ligt, dan wel dat nader onderzoek dit zal opleveren. Maar ook een officier van justitie heeft de wijsheid niet altijd in pacht. Dat blijkt wel: strafrechters nemen regelmatig beslissingen waar het openbaar ministerie niet blij mee is.

Als de strafbaarheid van de verdachte nog niet vaststaat of als het onduidelijk is of hem iets te verwijten valt, leidt een aanbod van een strafbeschikking voor een verdachte tot een dilemma. Kiest hij voor gerechtigheid en stort hij zich in een lange, zware en kostbare procedure met het risico op publiciteits- en reputatieschade? Of hoest hij het boetebedrag op (en voorkomt hij verdere kosten die aan de rechtsbijstand zijn verbonden) en/of accepteert hij een taakstraf? Advocaten kunnen hun cliënten nooit garanderen dat een zaak eindigt zonder straf of maatregel, en dus leidt het aanbieden van een strafbeschikking ook bij ‘onschuldige verdachten’ tot grote druk om dat, ondanks die onschuld, toch maar te aanvaarden.

Als officieren van justitie met dit ‘onrecht’ worden geconfronteerd, is hun verweer meestal dat er geen sprake is van misbruik van bevoegdheden. De verdachte heeft immers de keuze. En dat klopt. Maar als verdachten de risico’s van een inhoudelijke behandeling van hun strafzaak (nog) niet kunnen inschatten, en alleen uit efficiëntieoverwegingen ingaan op het aanbod,  terwijl zij anders vrijgesproken zouden zijn, is dat maatschappelijk zeer ongewenst.

Om te voorkomen dat de druk van het aanbod van een strafbeschikking te groot is (soms zelfs wordt ervaren als afpersing) zou aan een aantal voorwaarden moeten worden voldaan voordat definitief wordt aangeboden een strafzaak af te doen met een strafbeschikking:

  • Het aanbod moet geldig blijven tot aan de inhoudelijke zitting (pro forma- en regiezittingen dus niet meegerekend).
  • Een strafbeschikking zou, ook na de verzetstermijn, in bepaalde gevallen opengebroken moeten kunnen worden, bijvoorbeeld als in een parallelle procedure bij de fiscale rechter blijkt dat van ‘een onjuiste aangifte’ helemaal geen sprake is geweest, of omdat in de vergelijkbare strafzaak van een medeverdachte (die geen strafbeschikking aangeboden heeft gekregen of heeft aanvaard) de rechter oordeelt dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is.
  • Voordat een strafbeschikking aangeboden wordt, moeten onderzoekswensen van de verdediging uitgevoerd zijn en moet er door het openbaar ministerie gemotiveerd zijn gereageerd op verdedigingsstandpunten.

Als aan een strafbeschikking voorwaarden worden gesteld die toekomstige waarheidsvinding of een rechterlijke toetsing belemmeren, is dat uiteraard uit den boze. De voorwaarde dat parallel lopende administratiefrechtelijke procedures worden ingetrokken gaat echt te ver. Zodra een door het OM gestelde voorwaarde ertoe leidt dat een verdachte zijn rechtsingang wordt ontnomen, overschrijdt een officier van justitie zijn bevoegdheid.

De strafbeschikking kan voor alle partijen een goede manier zijn om een strafzaak vlot af te ronden. Efficiëntieoverwegingen mogen er echter niet toe leiden dat officieren van justitie hun bevoegdheden te ruim opvatten.

Stuur een reactie naar de auteur