Afwijzing verzoek om toepassing van artikel 8:81 Awb in tipgeverszaak

Kijk op NLFiscaal voor online versiePagina 1 van 7NLF 2018/0690
Afwijzing verzoek om toepassing van artikel 8:81 Awb in tipgeverszaak
Hof Den Bosch, 23 juni 2017, 17/00370 t/m 17/00382, ECLI:NL:GHSHE:2017:2857
SAMENVATTING
Informatie die door een tipgever aan de Belastingdienst is verstrekt, heeft geleid tot het opleggen
van (navorderings)aanslagen aan erflater. De erven hebben de voorzieningenrechter (Hof Den Bosch)
verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Primair verzoeken zij dat de Belastingdienst wordt
gelast om af te dwingen dat de tipgever medewerking verleent om als getuige gehoord te worden.
Subsidiair verzoeken zij dat de Belastingdienst wordt gelast om de NAW-gegevens van de tipgever
bekend te maken. Volgens de voorzieningenrechter strookt het niet met doel en strekking van artikel
8:81 Awb om hierover als voorzieningenrechter een oordeel te vellen nu de meervoudige kamer, die in
de hoofdzaak beslist, over die onderwerpen de nodige (voorlopige) tussenoordelen heeft geveld. Uit de
processen-verbaal van die tussenoordelen volgt dat de meervoudige kamer (voorlopig) heeft geoordeeld
dat de Inspecteur er, in principe, zorg voor dient te dragen dat de tipgever ter zitting (van 30 juni 2017)
verschijnt en dat, indien de tipgever niet op deze zitting verschijnt, dit op grond van artikel 8:31 Awb
voor rekening en risico van de Inspecteur komt. De omstandigheid dat verzoekers van oordeel zijn dat
artikel 8:31 Awb niet van toepassing is, doet hieraan niet af. Het oordeel daarover is voorbehouden
aan de meervoudige kamer. Ook volgt uit de processen-verbaal dat de meervoudige kamer (voorlopig)
geoordeeld heeft dat de Inspecteur niet verplicht is om de NAW-gegevens van de tipgever aan het Hof
over te leggen, maar dat de processuele risico’s hiervan eveneens voor rekening van de Inspecteur
komen. Er is ook geen sprake van onverwijlde spoed. Het verzoek van de erven is afgewezen.

NOOT
Naast de verwijzing: herziening en voorlopige voorziening
De erven van X uit de tipgeverszaak zijn niet schuw van een procedure meer of minder. Na het arrest van
de Hoge Raad in de tipgeverszaak is de zaak verwezen naar Hof Den Bosch. Hangende die procedure
is dit verzoek om een voorlopige voorziening gedaan. Daarnaast hebben de erven de Hoge Raad
verzocht het arrest in de tipgeverszaak te herzien. Zowel het herzieningsverzoek als het verzoek om
een voorlopige voorziening zijn gebaseerd op de overeenkomst die de fiscus met de tipgever sloot. In
deze zaak heeft de Inspecteur consequent geweigerd een ongeschoonde overeenkomst (met de naam
van de tipgever) in de procedure in te brengen, vanwege de ‘financiële belangen van de Staat’. In een
latere (andere) procedure bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant had de Inspecteur naar mij dunkt ‘wat
onhandig’ minder geschoonde stukken ingebracht waaruit bleek dat de Belastingdienst met de tipgever
had afgesproken dat zijn anonimiteit niet kon worden gegarandeerd en dat de tipgever er bovendien
rekening mee diende te houden dat hij als getuige zou worden opgeroepen in een gerechtelijke
procedure.1
Uitspraak in de hoofdzaak
1Zie ook mijn noot bij het afgewezen herzieningsverzoek in HR 9 december 2016, 16/02228, ECLI:NL:HR:2016:2785, NLF
2017/0012.

Pagina 2 van 7De uitspraak in de hoofdzaak (na verwijzing), is op 20 februari jl. gedaan en dezelfde dag gepubliceerd.2
De uitspraak in deze voorlopige voorziening is weliswaar van 23 juni 2017, maar pas gepubliceerd twee
dagen na de uitspraak in de hoofdzaak. Het verzoek en deze uitkomst moet dus wel worden gezien in
het kader van de situatie direct na verwijzing door de Hoge Raad. Evengoed bekruipt het gevoel dat
zowel belanghebbende in dit verzoek als de Inspecteur in de hoofdzaak met regelmaat oude koeien uit
de sloot proberen te halen en geen genoegen nemen met geschilpunten die (ogenschijnlijk) toch wel (al
dan niet impliciet) zijn beslecht.
Voorlopige voorziening
Wanneer dit verzoek om een voorlopige voorziening is gedaan blijkt niet uit de uitspraak van de
voorzieningenrechter. Wel is duidelijk dat het Hof in de hoofdzaak (de verwijzing) een maand voor
de mondelinge behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening een regiezitting heeft
gehouden ‘om ervoor te zorgen dat de Inspecteur de regie in handen neemt’ ten aanzien van het
horen van de tipgever. Het Hof was bovendien bereid de ‘sterke arm’ in te schakelen voor het geval
de tipgever niet van plan was te komen opdagen. Dat scenario is komen te vervallen nadat bleek dat
de tipgever in een ver buitenland woonachtig is. Tegen die achtergrond is het niet opmerkelijk dat de
voorzieningenrechter geen voorschot neemt op de uitkomst in de hoofdzaak en het verzoek afwijst.
Bovendien zijn belastingrechters al niet erg genegen om voorlopige voorzieningen te treffen, al helemaal
niet in aangelegenheden die net zo goed kunnen worden beslecht in de hoofdzaak. Waarom zou de
voorlopigevoorzieningenrechter in dit geval vooruitlopen op het oordeel in de hoofdzaak? Dat heeft hij
dus ook niet gedaan.
Materiële connexiteit
De vraag is ook of het verzoek materiële connexiteit heeft. Dit vereiste komt erop neer dat een verzoek
om een voorlopige voorziening binnen de grenzen moet liggen van wat in de hoofdzaak kan worden
beslist. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de Inspecteur mag volharden in zijn weigering de identiteit
van de tipgever bekend te maken. De gevraagde voorlopige voorziening lijkt een andere invalshoek
om om dat recht (wat je daar ook van vindt) heen te gaan. Indachtig het arrest waarbij de Hoge Raad
de eerdere uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden casseerde en de gesneuvelde strafaangifte, heeft
deze voorlopige voorziening de zaak wellicht zo op scherp gesteld dat de uitspraak in de hoofdzaak
(na verwijzing) is uitgevallen zoals die is uitgevallen, maar verder was het mijns inziens een lichtelijk
retorisch verzoek.
Ludwijn Jaeger
Jaeger Advocaten-belastingkundigen

BRON
Mondelinge uitspraak van de Voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 8:84, eerste lid, van de
Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op na te melden verzoek als bedoeld in artikel 8:81 van de
Awb in het geding tussen
de erven belanghebbende, gewoond hebbende te plaats, hierna: verzoekers,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, hierna: de Inspecteur,
2Zie mijn noot bij deze hoofdzaak (Hof Den Bosch 20 februari 2018, 16/00009 t/m 16/00021, ECLI:NL:GHSHE:2018:515)
in NLF 2018/0689.

Pagina 3 van 7betreffende de aan de heer [belanghebbende] (hierna: de erflater) voor de jaren 1997 en 1999 tot en
met 2008 opgelegde (navorderings-)aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en
voor de jaren 1998 en 2000 opgelegde navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting en de daarbij
gegeven beschikkingen heffingsrente.
Onderzoek ter zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 19 juni 2017.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] en de heer [F] , als gemachtigden van verzoekers,
alsmede, namens de Inspecteur, mevrouw [C]  mevrouw [D] en mevrouw [E] .
Na de behandeling van de zaak heeft de Voorzieningenrechter heden, 23 juni 2017, de volgende
mondelinge uitspraak gedaan.
Beslissing
De Voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Gronden
Ten aanzien van het geschil
1. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81, lid 1, van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van de
Awb kan, indien tegen een besluit hoger beroep is ingesteld, de Voorzieningenrechter van het Hof
dat bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek, een voorlopige voorziening treffen indien
onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Bij brief met dagtekening 2 juni 2017 hebben verzoekers de Voorzieningenrechter verzocht om een
voorlopige voorziening te treffen. Ter onderbouwing van dit verzoek hebben verzoekers verwezen naar
een overeenkomst (hierna: de overeenkomst) die de Belastingdienst op 16 september 2009 gesloten
heeft met een tipgever (hierna: de tipgever). De door de tipgever aan de Belastingdienst verstrekte
informatie heeft, onder andere, geleid tot het opleggen van de onderhavige (navorderings-)aanslagen
aan de erflater. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat uit de overeenkomst een verplichting
voor de tipgever voortvloeit om medewerking te verlenen om als getuige gehoord te worden in een
gerechtelijke procedure. Primair verzoeken zij dat de Belastingdienst wordt gelast om af te dwingen dat
de tipgever deze verplichting na zal komen. Subsidiair verzoeken zij dat de Belastingdienst wordt gelast
om de NAW-gegevens van de tipgever bekend te maken.
3. Voornoemde verzoeken dienen bezien te worden in het licht van de regiezittingen die in het kader van
de hoger beroepen met de kenmerken 16/00009 tot en met 16/00021 reeds hebben plaatsgevonden bij
de behandelende meervoudige kamer.
4. In het kader van de onderhavige hoger beroepen heeft op 15 mei 2017 een regiezitting
plaatsgevonden bij de meervoudige kamer. Van deze regiezitting is een proces-verbaal opgemaakt. Voor
zover in de onderhavige procedure relevant, heeft de meervoudige kamer op de zitting van 15 mei 2017
het volgende overwogen:
 
“Hof:
Het Hof wil tijdens de zitting twee vragen aan de orde stellen. (…) De eerste vraag betreft de vraag of de
tipgever moet worden gehoord. Bij een bevestigende beantwoording van deze vraag is de vervolgvraag
op welke wijze de tipgever moet worden gehoord. De tweede vraag is, als de tipgever moet worden
gehoord, welke informatie moet worden verkregen van de tipgever. (…)
(…)
 
Hof:

Pagina 4 van 7Het Hof heeft in raadkamer overlegd over de beantwoording van de aan de orde gestelde vragen. Het
Hof is van oordeel dat de tipgever moet worden gehoord. Dus de eerste vraag moet bevestigend worden
beantwoord, de tipgever moet worden gehoord. Wat betreft de vraag op welke wijze de tipgever zal
moeten worden gehoord, is het Hof van oordeel dat hij volgens de hoofdregel moet worden gehoord, dus
niet anoniem. Aan dit voorlopige oordeel liggen op dit moment twee redenen aan ten grondslag. Ten
eerste staat gezien het verwijzingsarrest van de Hoge Raad de beslissing van de geheimhoudingskamer
van de Rechtbank vast. Hetgeen in die beslissing staat, staat derhalve naar het oordeel van het Hof
onherroepelijk vast. Wat je ook van die beslissing van de geheimhoudingskamer vindt, er staat dus vast
dat geen zwaarwegende redenen bestaan tegen het verstrekken van de NAW-gegevens van de tipgever.
Ten tweede, ten overvloede voor het geval dat het verwijzingsarrest anders moet worden uitgelegd,
is het op basis van hetgeen is aangevoerd door de Inspecteur niet gerechtvaardigd om de tipgever
anoniem te horen. De algemene mogelijkheid van bedreiging is in dit kader onvoldoende, mede gelet op
de inhoud van de overeenkomst tussen de tipgever en de Staat.
Het Hof stelt voor dat de zaak als volgt ter zitting wordt behandeld. Met beide partijen zijn twee data
afgesproken, 30 juni 2017 en 11 september 2017. Op 30 juni 2017 zal het getuigenverhoor plaatsvinden.
Op 11 september 2017 zal de zaak inhoudelijk worden behandeld. (…)
(…)
 
Hof:
De tipgever moet hier op 30 juni 2017 zijn. Mocht dat mogelijk problematisch zijn, dan zal het Hof ervoor
zorgen dat hij wordt meegebracht door de sterke arm. (…)
(…)
 
Hof:
(…) Het Hof is van oordeel dat de tipgever niet anoniem moet worden gehoord, maar het is niet aan het
Hof of een beroep wordt gedaan op artikel 8:29 van de Awb. De eventuele gevolgen daarvan spelen in de
sfeer van artikel 8:31 van de Awb.
(…)
 
Hof:
Het Hof kan u niet verplichten om aan de verplichting te voldoen om de NAW-gegevens te overleggen.
(…)
 
Hof:
Nogmaals, het Hof is van oordeel dat de tipgever niet anoniem gehoord moet worden. Het Hof wil graag
dat alles op alles wordt gezet dat de tipgever op 30 juni 2017 verschijnt om te getuigen.
(…)
 
Hof:
Het Hof heeft geen nadere vragen meer. (…) Mocht de tipgever onverhoopt verhinderd zijn, dan wil het
Hof zo spoedig mogelijk daarvan op de hoogte worden gebracht. Hierbij rekent het Hof erop dat alles
op alles wordt gezet opdat de tipgever als getuige ter zitting verschijnt. Als de tipgever aangeeft niet te
zullen verschijnen, dan verneemt het Hof dat ook graag zo spoedig mogelijk, zodat de sterke arm kan
worden ingeschakeld. (…)”
 

Pagina 5 van 75. Voorts heeft in het kader van de hoger beroepen op 13 juni 2017 een zitting plaatsgevonden. Op
de zitting van 13 juni 2017 heeft de door de meervoudige kamer aangewezen raadsheer-commissaris
volgens het proces-verbaal het volgende voorbehoud gemaakt:
 
“Tijdens deze zitting worden enkel voorlopige oordelen gegeven, de meervoudige kamer zal de
uiteindelijke beslissingen nemen.”
 
6. De raadsheer-commissaris heeft ter zitting van 13 juni 2017, voor zover in de onderhavige procedure
relevant, het volgende overwogen:
 
“Tijdens de regiezitting van 15 mei 2017, waarvan partijen het proces-verbaal toegestuurd hebben
gekregen, heeft het Hof beslist dat de tipgever als getuige moet worden gehoord. Het Hof heeft beslist
dat er gezien het verwijzingsarrest geen grond bestaat voor geheimhouding van de identiteit van de
tipgever, als gevolg waarvan de tipgever op dezelfde wijze als iedere andere getuige moet worden
gehoord. Naar aanleiding van vragen van de Inspecteur heeft het Hof te kennen gegeven dat, gezien het
verwijzingsarrest, het getuigenverhoor niet kan leiden tot een doorkruising van het volhardende beroep
van de Inspecteur op artikel 8:29 van de Awb.
(…)
 
Het Hof veronderstelt bij de Inspecteur medewerking om de tipgever als getuige te kunnen horen. Dat is
steeds het vertrekpunt van het Hof geweest. Als dit op een misverstand berust, dan moet dat duidelijk
worden. Het Hof constateert dat de landsadvocaat, kort gezegd, als postbus fungeert. De oproeping
is doorgestuurd, maar verder wekt de brief de indruk dat aan de tipgever wordt overgelaten om te
beslissen wat hij doet. Dat was niet de bedoeling wat het Hof betreft.
De Inspecteur heeft zich beroepen op artikel 8:29 van de Awb en te kennen gegeven dat hij zich in elk
geval voorlopig daarin volhardt. De Inspecteur wenst de identiteit van de tipgever geheim te houden. De
Hoge Raad heeft overwogen dat dit mag en dat het op grond van artikel 8:31 van de Awb aan de rechter
is welke consequenties daaraan worden verbonden. Door de procesopstelling van de Inspecteur ziet
het Hof twee mogelijkheden, (1) de Inspecteur zorgt ervoor dat de tipgever ter zitting verschijnt of (2)
de tipgever verschijnt om welke reden dan ook niet. Als de tipgever niet verschijnt, dan betekent dat ook
dat de tipgever niet zal worden gehoord. Eventuele processuele consequenties van het niet horen van de
tipgever als getuige komen via artikel 8:31 van de Awb voor rekening van de Inspecteur.
(…)
 
Als de tipgever niet komt, dan zal het Hof vermoedelijk veronderstellingen moeten maken over
de werkelijkheid en aan de hand daarvan beslissingen nemen. In dat geval vindt de inhoudelijke
behandeling van de zaak plaats op de zitting van de meervoudige kamer op 11 september 2017. Dit
heeft overigens niet de voorkeur, aangezien er dan beslist wordt op basis van veronderstellingen. Het
lijkt erop dat bij de tipgever de indruk is ontstaan dat het getuigenverhoor met grote keuzevrijheid is
omgeven en dat hij zelf bepaalt of hij ter zitting verschijnt en op welke wijze het wordt gehoord. Dat
is niet juist. De tipgever is opgeroepen voor een getuigenverhoor op de enige manier waarop dat tot
dusverre mogelijk was. Dat betekent dat hij zal moeten verschijnen. Als het risico zou bestaan dat de
tipgever niet ter zitting zou verschijnen, zou het Hof een bevel van medebrenging uitvaardigen. Nu
heeft het Hof een faxbericht ontvangen, waarvan onduidelijk is wat de status is. (…) Als we toch met
een schuin oog naar de brief kijken, dan is daarin vermeld dat de tipgever woonachtig is in een ver
buitenland. Als dat waar is, dan vervalt het scenario waarbij de tipgever wordt meegebracht door de
sterke arm.
(…)
 

Pagina 6 van 7De tipgever komt, of hij komt niet. Het is niet aan het Hof om de problemen van de Inspecteur op te
lossen. De Inspecteur mag een procespositie kiezen, dat staat hem vrij, maar als de tipgever niet komt,
dan moet de behandeling van de zaak verder zonder getuigenverhoor van de tipgever.
(…)
 
Hof:
(…) Het probleem hoe contact kan worden gelegd met de tipgever blijft bij de Inspecteur liggen, zolang
het Hof niet beschikt over de NAW-gegevens van de tipgever.
(…)
 
Hof:
De tipgever is opgeroepen en is verplicht daaraan gevolg te geven. (…)
(…)
 
Hof:
Ik begrijp dat de Inspecteur afstand wil houden tot de getuige, maar de Inspecteur doet expliciet een
beroep op artikel 8:29 van de Awb en wil de identiteit van de tipgever geheim houden. Het Hof gaat de
problemen die daaruit voortvloeien niet bij de Inspecteur wegnemen. De Inspecteur moet ervoor zorgen
dat de tipgever ter zitting verschijnt. De Inspecteur moet dat zelf met de tipgever regelen of niet. Voor
het Hof bestaat geen rol daarin.
(…)
 
Hof:
De oproeping om als getuige ter zitting te verschijnen heeft de tipgever al lang geleden ontvangen.
Stel dat de brief een uitstelverzoek zou zijn, dan wordt dit door het Hof afgewezen; het uitstelverzoek
is immers onvoldoende met redenen omkleed. Op 15 mei 2017 hadden we de regiezitting en de brief
dateert van 12 juni 2017. We houden voorlopig vast aan 30 juni 2017.
(…)
 
Hof:
Deze RHC-zitting was bedoeld om ervoor te zorgen dat de Inspecteur de regie in handen neemt.”
 
7. Naar het oordeel van de Voorzieningenrechter strookt het niet met doel en strekking van artikel 8:81
van de Awb om als voorzieningenrechter een oordeel te vellen over de vraag of de Belastingdienst
gelast moet worden om af te dwingen dat de tipgever medewerking verleend om als getuige gehoord
te worden respectievelijk om een oordeel te vellen over de vraag of de Belastingdienst gelast moet
worden om de NAW-gegevens van de tipgever bekend te maken, nu de meervoudige kamer volgens
de hierboven opgenomen citaten uit de processen-verbaal van de zittingen van 15 mei 2017 en 13 juni
2017 over die onderwerpen de nodige (voorlopige) tussenoordelen heeft geveld. Daaruit volgt immers
dat de meervoudige kamer (voorlopig) geoordeeld heeft dat de Inspecteur er, in principe, zorg voor
dient te dragen dat de tipgever ter zitting van 30 juni 2017 verschijnt en dat, indien de tipgever niet
op deze zitting verschijnt, dit, op grond van artikel 8:31 van de Awb, voor rekening en risico van de
Inspecteur komt. De omstandigheid dat verzoekers van oordeel zijn dat artikel 8:31 van de Awb niet van
toepassing is, doet hieraan niet af. Het oordeel daarover is voorbehouden aan de meervoudige kamer.
Ten slotte volgt uit de processen-verbaal dat de meervoudige kamer (voorlopig) geoordeeld heeft dat de
Inspecteur niet verplicht is om de NAW-gegevens van de tipgever aan het Hof over te leggen, maar dat
de processuele risico’s hiervan eveneens voor rekening van de Inspecteur komen.

Pagina 7 van 78. De door verzoekers gevraagde bekrachtiging c.q. heroverweging van deze (voorlopige) oordelen
van de meervoudige kamer gaan, naar het oordeel van de Voorzieningenrechter, de taak van de
voorzieningenrechter te buiten (vgl. de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep 3 november 2009,
nr. 09/4557 MAW-VV, ECLI:NL:CRVB:2009:BK3694). Ten slotte merkt de Voorzieningenrechter nog op
dat, gelet op voornoemde (voorlopige) oordelen, niet gezegd kan worden dat er sprake is van onverwijlde
spoed om de door verzoekers gevraagde voorlopige voorziening te treffen.
9. Al hetgeen door partijen overigens is aangevoerd, behoeft geen behandeling meer.
Ten aanzien van het griffierecht
10. De Voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de
Inspecteur aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk dient te vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
11. Aangezien het verzoek wordt afgewezen, acht de Voorzieningenrechter geen termen aanwezig voor
een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
 
Aldus gedaan door P.A.G.M. Cools, Voorzieningenrechter, en voor wat betreft de beslissing in
tegenwoordigheid van J.M.A. Beckers, griffier, in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2017.

Dit bericht werd geplaatst in:

Stuur een reactie naar de auteur