Exploitant schoonmaakbedrijf voldoet niet aan administratieplicht: omkering bewijslast

Samenvatting


Aan belanghebbende, die een schoonmaakbedrijf exploiteert, is naar aanleiding van een boekenonderzoek een naheffingsaanslag loonbelasting met een vergrijpboete van 50% opgelegd. Volgens de inspecteur is er zwart loon uitbetaald. In geschil is of de naheffingsaanslag en vergrijpboete terecht zijn opgelegd. De rechtbank oordeelt dat zowel de urenstaten als de kasadministratie essentiële onderdelen vormen van de administratie van belanghebbende. Nu de kasadministratie niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen en er voorts urenstaten ontbreken, vertoont de administratie van belanghebbende dusdanig ernstige gebreken dat deze niet als basis kan dienen voor de berekening van de door hem over die jaren verschuldigde loonheffing. De rechtbank concludeert dan ook tot omkering van de bewijslast. Belanghebbende heeft niet aangetoond dat de naheffingsaanslag niet in stand kan blijven. De inspecteur heeft voorts een redelijke schatting gemaakt van de verschuldigde belasting. De rechtbank vermindert nog wel de vergrijpboete met 15% omdat de naheffingsaanslag met omkering van de bewijslast is vastgesteld. Voorts past de rechtbank nog een vermindering van 15% toe in verband met overschrijding van de redelijke termijn.
(Beroep gegrond.)


Commentaar

  1. Omkering van de bewijslast
    De wijze waarop een administratie van een onderneming moet worden ingericht, is afhankelijk van de aard en de omvang van die onderneming. Als de administratie niet in orde is, kan dit leiden tot omkering en verzwaring van de bewijslast.
    Voor het verwerpen van de administratie zijn ernstige gebreken nodig. In de praktijk blijkt dat de hoogte van het brutowinstpercentage, ernstige gebreken in de boekhouding of een negatief/te laag beschikbaar ‘netto privé’ redenen kunnen zijn om de administratie te verwerpen. Normaliter zal de rechter slechts bij twee van deze drie indicatoren beslissen om de administratie te verwerpen. Is één indicator echter zo overduidelijk aanwezig, bijvoorbeeld zeer ernstige gebreken in de administratie, dan kan de rechter ook met slechts één indicator de administratie verwerpen.
    In dit geval oordeelt de rechtbank dat de administratie van de belastingplichtige op twee punten niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet.
    In de eerste plaats verwijst de rechtbank naar het ontbreken van urenstaten in de administratie. Deze urenstaten zijn in de ogen van de rechtbank essentieel voor het vaststellen van de hoogte van het loon van de werknemers. De rechtbank is dan ook van oordeel dat dergelijke urenstaten onderdeel van de administratie hadden moeten vormen. De belastingplichtige heeft verklaard dat dergelijke urenstaten in zijn administratie aanwezig zijn. De controlerend ambtenaar heeft deze urenstaten bij zijn controle echter niet aangetroffen.
    De belastingplichtige heeft deze urenstaten ook niet overgelegd. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat de belastingplichtige niet aannemelijk heeft gemaakt dat er urenstaten in de administratie waren opgenomen.
    Ten tweede verwijst de rechtbank naar de gebreken die zijn aangetroffen in de kasadministratie. Deze gebreken heeft de belastingplichtige niet, althans onvoldoende weersproken, aldus de rechtbank.
    Op basis van deze twee constateringen concludeert de rechtbank tot omkering en verzwaring van de bewijslast. Het is vervolgens aan de belastingplichtige om overtuigend aan te tonen dat en in hoeverre de naheffingsaanslag onjuist is vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat de belastingplichtige in die bewijslast niet is geslaagd.
  2. Vergrijpboete en omkering van de bewijslast
    Aan de belastingplichtige is ook een vergrijpboete opgelegd. Bij de beoordeling van deze vergrijpboete dient de rechtbank er rekening mee te houden dat de belastingheffing is vastgesteld met toepassing van de omkering en verzwaring van de bewijslast. Om hieraan te voldoen, past de rechtbank in dit geval een kortingspercentage toe op de opgelegde vergrijpboete. Het is echter de vraag of de rechtbank hiermee voldoende recht doet aan HR 18 januari 2008, nr. 41.832, NTFR 2008/157.
    In zijn conclusie van 28 oktober 2009, nr. 09/00252, NTFR 2009/198 geeft A-G IJzerman aan hoe – naar aanleiding van HR 18 januari 2008 – in zijn ogen omgegaan moet worden met de bestuurlijke boete en de omkering van de bewijslast. De advocaat-generaal is van mening dat voor de bepaling van de hoogte van de boete moet worden uitgegaan van de materiële belastingschuld zoals die zou zijn vastgesteld zonder omkering van de bewijslast. Op die materiële belastingschuld dient vervolgens de boete te worden bepaald die gezien de mate van verwijtbaarheid en de overige omstandigheden passend en geboden is.
    Als deze uitleg wordt toegepast op het onderhavige oordeel van de rechtbank, dan is slechts één conclusie mogelijk. Het oordeel van de rechtbank kan in dat geval niet in stand blijven. De rechtbank heeft immers niet de materiële belastingschuld zonder omkering van de bewijslast vastgesteld en daarop een vergrijpboete gebaseerd, maar volstaan met het geven van een korting op de opgelegde vergrijpboete.

    [1] Mr. M.H.W.N. Lammers is advocaat bij Hertoghs advocaten – belastingkundigen.

    Bron: http://www.ndfr.nl/link/NTFR2011-328
    Datum: 28-4-2016 13:18:49
Dit bericht werd geplaatst in:

Stuur een reactie naar de auteur