Het bodemrecht van de Belastingdienst; betalen voor de belastingschuld van een ander

De Belastingdienst kan voor een aantal specifieke belastingschulden van ondernemers beslag leggen op goederen van een ander (een derde) die zich op de ‘bodem’ van de belastingschuldige bevinden. Sterker nog, de Belastingdienst kan deze goederen zelfs verkopen ter voldoening van de belastingschuld. In het fiscale spraakgebruik wordt dat het ‘bodemrecht’ van de Belastingdienst genoemd. Een erg effectieve wijze van invordering van belastingschulden, maar die kan wel aanzienlijke financiële consequenties meebrengen voor derden.

Aangezien de Belastingdienst op dit moment veel coronaschulden aan het invorderen is en daardoor het risico bestaat dat u te maken krijgt met het bodemrecht van de Belastingdienst, geef ik u in dit blog informatie over dat recht. De volgende onderwerpen komen daarbij aan de orde:

  • in welke gevallen kan het bodemrecht worden ingeroepen;
  • voor welke zaken geldt het bodemrecht;
  • uitzonderingen op het bodemrecht; en
  • welke rechtsmiddelen heeft een derde.

Het bodemrecht

In artikel 22 van de Invorderingswet 1990 is het bodemrecht van de Belastingdienst geregeld. De Belastingdienst kan zich voor een aantal specifieke zakelijke belastingschulden verhalen op roerende zaken die duurzaam op de bodem van de belastingschuldige in gebruik zijn. Het gaat daarbij om schulden die betrekking hebben op ‘aangiftebelastingen’. De meest bekende daarvan zijn de loonbelasting en de omzetbelasting. Voor een volledig overzicht van belastingen waarvoor het bodemrecht geldt, verwijs ik u naar het derde lid van artikel 22 Invorderingswet 1990. Het bodemrecht beperkt zich overigens niet tot de zuivere belastingschuld maar geldt zelfs voor de daarop betrekking hebbende invorderingsrente en vervolgingskosten.  

Wanneer is er sprake van een ‘bodem’?  

In de wet is niet nader gedefinieerd wat onder het begrip ‘bodem’ moet worden verstaan. Uit de jurisprudentie volgt dat het moet gaan om een perceel of een gedeelte van een perceel dat bij de belastingschuldige feitelijk in gebruik is en waarover door hem onafhankelijk van anderen kan worden beschikt. Dat klinkt nogal ingewikkeld maar denk daarbij bijvoorbeeld aan een kantoor of een fabriek van een belastingschuldige waar hij zijn activiteiten verricht. Overigens kan een woning ook een ‘bodem’ zijn. Uiteraard wel voor zover aan de overige vereisten wordt voldaan.

Het is niet van belang wie eigenaar van de ‘bodem’ is. Een ondernemer die bijvoorbeeld zijn fabriekshal huurt heeft daarom die hal als zijn ‘bodem’. Ook is niet vereist dat uitsluitend de belastingschuldige de beschikking heeft over het perceel. Een bodem kan dus toebehoren aan één of meer gebruikers. Het bovengenoemde, uit de jurisprudentie voortvloeiende vereiste, dat de bodem ‘onafhankelijk van anderen’ in gebruik moet zijn betekent dus niet met uitsluiting van anderen maar zonder toestemming van anderen.

Wat zijn bodemzaken?   

De zaken waar de Belastingdienst bodembeslag op kan leggen worden in de wet onderverdeeld in de drie categorieën:

  1. ingeoogste of nog niet ingeoogste vruchten;
  2. roerende zaken tot bebouwing of gebruik van het land;
  3. roerende zaken die dienen tot stoffering van een huis of landhoef.

1. Ingeoogste of nog niet ingeoogste vruchten

De eerste categorie is een wat exotische en ziet op ingeoogste of nog niet ingeoogste vruchten. Bij ingeoogste vruchten kan worden gedacht aan aardappelen die reeds zijn opgeslagen in de schuur. Bij niet ingeoogste vruchten zijn de vruchten wel van het land afgescheiden maar nog niet opgeslagen in de schuur. Deze ‘vruchten’ liggen dus los in het land. Een voorbeeld daarvan is gemaaid gras dat nog op het land wordt gedroogd. Zowel de ingeoogste als de niet ingeoogste vruchten zijn vatbaar voor bodembeslag. Zolang de nog niet ingeoogste vruchten nog zijn verbonden met de bodem (wortel- of takvast), dan kwalificeren deze als onroerend en is bodembeslag niet mogelijk. Bodembeslag kan namelijk alleen op roerende zaken worden gelegd.

2. Roerende zaken tot bebouwing of gebruik van het land

Onder deze categorie vallen alle roerende zaken die de bestemming hebben of een middel zijn om het land voor gebruik geschikt te maken dan wel de geschiktheid daarvan te vergroten. Hierbij kan worden gedacht aan landbouwwerktuigen maar ook aan mest en zaden.

3. Roerende zaken die dienen tot stoffering van een huis of landhoef

Deze laatste categorie bodemzaken die voor beslag vatbaar zijn, is veruit het belangrijkst voor de praktijk. Roerende zaken die dienen ‘tot stoffering’ moet namelijk zeer ruim worden uitgelegd. Hieronder vallen alle roerende zaken die strekken ‘tot een duurzaam gebruik van het gebouw overeenkomstig zijn bestemming’, waardoor het gebouw of perceel beter aan de bestemming beantwoordt. In het geval van een fabriek kan bijvoorbeeld worden gedacht aan machines, gereedschappen en werkbanken.

De voorraad en de bedrijfsauto’s zijn geen bodemzaken omdat deze niet zijn bedoeld voor duurzaam gebruik in de fabriek zelf. Het is bovendien niet noodzakelijk dat de zaken zich daadwerkelijk in het fabriekshal bevinden. Het is voldoende dat de goederen zich ergens op het bedrijfsterrein (‘bodem’) van de belastingschuldige bevinden.  

Onrechtmatig of onbevoegd verkregen

Via het bodemrecht kan de Belastingdienst beslag leggen op zaken van derden en deze ter voldoening van de belastingschuld uitwinnen door executoriale verkoop. De wet biedt in beginsel slechts één escape voor de eigenaar van de zaken. Dat is het geval wanneer hij zijn goederen onvrijwillig is kwijtgeraakt door bijvoorbeeld diefstal. De Belastingdienst wijkt dan voor de rechtmatige eigenaar.  Mocht de eigenaar al weet hebben van het bodembeslag bij de belastingschuldige, dan zal het voor hem overigens vaak niet makkelijk zijn om aan te tonen dat hij de goederen onvrijwillig is kwijtgeraakt.   

Reële eigendom

In aanvulling op de wet hanteert de Belastingdienst op basis van de Leidraad Invordering beleidsregels.[1] Ten aanzien van het bodemrecht is het beleid dat de Belastingdienst ook wijkt wanneer de derde kan aantonen dat hij ‘reële eigendom’ heeft van bepaalde bodemzaken. Onder het reële eigendom wordt verstaan de situatie waarin de zaken juridisch eigendom zijn van de derde én ook in economisch opzicht aan hem toebehoren. Bij reële eigendom gaat het doorgaans om zuivere huur, zuivere bruikleen en operational lease van zaken door de belastingschuldige. Ook het recht van reclame wordt door de Belastingdienst geëerbiedigd. Een eigendomsvoorbehoud is onvoldoende omdat de economische eigendom in dat geval ligt bij de belastingschuldige. Mocht de derde zijn reële eigendom kunnen aantonen dan respecteert de Belastingdienst dat.

De Invorderingswet bepaalt verder dat het bodemrecht sterker is dan een stil pandrecht voor zover het pandrecht rust op een bodemzaak. Een stille pandhouder doet er daarom verstandig aan om, voordat de belastingdienst bodembeslag legt, het stille pandrecht om te zetten in een vuistpand. Dat kan worden bereikt door de verpande zaken weg te halen bij de belastingschuldige. Bij veel juridische constructies zoals huur of operational lease zal dat echter vanwege de contracten die daaraan ten grondslag liggen niet eenvoudig zijn.

Rechtsmiddelen van de derde

Op het moment dat bodembeslag is gelegd op goederen van een derde en de Belastingdienst weet dat het gaat om zaken van een derde dan moet het beslag binnen acht dagen worden betekend bij deze derde. Komt de Belastingdienst er pas op een later moment achter dat het om zaken van een derde gaat dan moet het betekenen onverwijld plaatsvinden. In de meeste gevallen raakt een derde pas bekend met het bodembeslag door betekening.

Indien de Belastingdienst bodembeslag heeft gelegd dan komt de derde verschillende rechtsmiddelen toe. In de praktijk wordt vrijwel altijd administratief beroep ingesteld bij de Directeur van de Belastingdienst in combinatie met verzet bij de belastingdeurwaarder. Een actie uit onrechtmatige overheidsdaad bij de civiele rechter behoort echter ook tot de mogelijkheden. Mocht de Belastingdienst bodembeslag hebben gelegd waardoor het risico bestaat dat uw zaken worden aangewend ter voldoening van de belastingschuld van een ander, neem dan contact op met één van onze specialisten.


[1] Artikel 22.9 Leidraad Invordering 2008

Dit bericht werd geplaatst in: Invordering

Stuur een reactie naar de auteur