Hof heeft ten onrechte minister van Veiligheid en Justitie niet in het geding betrokken

Samenvatting

Hof Den Haag heeft de Staat (minister van Veiligheid en Justitie) veroordeeld in vergoeding van schade van belanghebbende wegens overschrijding van de redelijke termijn van de behandeling van de zaak door de rechterlijke macht. Hierbij heeft het hof niet de minister van Veiligheid en Justitie in het geding betrokken. In cassatie wordt hierover terecht geklaagd door de staatssecretaris. De Hoge Raad wijst de zaak terug naar Hof Den Haag.
(Cassatieberoep gegrond.)

Feiten

Hof Den Haag heeft de Staat (Minister van V en J) veroordeeld in vergoeding van schade van belanghebbende wegens overschrijding van de redelijke termijn van de behandeling van de zaak door de rechterlijke macht. Hierbij heeft het hof niet de minister van V en J in het geding betrokken.

Geschil

In geschil is of de Minister van V en J door het Hof in het geding had moeten worden betrokken.
Rechtsoverwegingen

  1. Beoordeling van de in het principale beroep voorgestelde middelen
    De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
  2. Beoordeling van het in het incidentele beroep voorgestelde middel
    Het middel richt zich tegen de beslissing van het Hof de Staat (Minister van Veiligheid en Justitie) te veroordelen in de vergoeding van schade van belanghebbende wegens overschrijding van de redelijke termijn van de behandeling van de zaak door de rechterlijke macht.
    Het middel betoogt dat het Hof heeft verzuimd de Minister van Veiligheid en Justitie in de gelegenheid te stellen als partij aan het geding deel te nemen.
    Aangezien vanaf de dag dat belanghebbende bezwaar heeft ingesteld tegen de onderhavige beschikking tot de dag waarop het Hof uitspraak heeft gedaan in totaal meer dan 4 jaar en 10 maanden zijn verstreken, bestond in beginsel aanleiding de Staat der Nederlanden (de Minister van Veiligheid en Justitie) te veroordelen tot vergoeding van de daaraan toe te rekenen immateriële schade.
    In verband daarmee had het Hof de Minister van Veiligheid en Justitie in de gelegenheid moeten stellen als partij aan het geding deel te nemen (vgl. HR 10 juni 2011, nr. 09/02639, LJN: BO5046, BNB 2011/232 (red.: NTFR 2011/1366), r.o. 3.3.5). Dat heeft het Hof verzuimd. Het middel slaagt.
    (Volgt ongegrondverklaring van het cassatieberoep van belanghebbende en gegrondverklaring van het cassatieberoep van de staatssecretaris.) Commentaar In HR 10 juni 2011, nr. 09/02639, NTFR 2011/1366 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat indien de berechting van een zaak niet plaatsvindt binnen een redelijke termijn, de belastingplichtige recht heeft op een vergoeding van immateriële schade. Deze schade ziet op spanning en frustratie die de belastingplichtige heeft geleden door de lange duur van zijn procedure.
    Ook in deze procedure heeft de berechting niet binnen een redelijke termijn plaatsgevonden. Het hof stelde vast dat deze overschrijding niet in de bezwaarfase heeft plaatsgevonden, maar pas daarna. Daaraan verbindt het Hof de conclusie dat de Staat derhalve aansprakelijk is voor de geleden immateriële schade. Deze conclusie is weliswaar logisch (op grond van art. 42 Wet rechtspositie rechtelijke ambtenaren is de Staat aansprakelijk voor door een rechter toegebrachte schade), maar het hof slaat daarbij een stap over.
    Het hof heeft de Staat, in dit geval de minister van Veiligheid en Justitie, niet in de gelegenheid gesteld om aan het geding deel te nemen. Als gevolg daarvan heeft geen hoor en wederhoor plaatsgevonden. Immers de minister heeft zich niet kunnen uitlaten over de vraag of de redelijke termijn is geschonden of dat een rechtvaardiging aanwezig is voor een langere behandeltermijn.
    De Hoge Raad wijst de zaak terug naar Hof Den Haag om het verzoek tot toekenning van een immateriële schadevergoeding opnieuw te behandelen. De eerste stap van het hof zal dan ook zijn de minister uit te nodigen als partij aan het geding deel te nemen en zijn visie te vragen over het verzoek.

    [1] Mr. M.H.W.N. Lammers is advocaat bij Hertoghs advocaten – belastingkundigen.

    Bron: http://www.ndfr.nl/link/NTFR2013-1222
    Datum: 25-4-2016 13:00:32
Dit bericht werd geplaatst in:

Stuur een reactie naar de auteur