Inspecteur hoefde niet aan herziene aangifte te twijfelen

NTFR 2021/253
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 23 oktober 2020, AWB 20_772, ECLI:NL:RBZWB:2020:5140

Samenvatting

Belanghebbende heeft de initiële politieopleiding gevolgd aan de politieacademie. Conform het arbeidsvoorwaardenakkoord is belanghebbende tijdens de leerkwartielen gekort op zijn brutoloon. Belanghebbende heeft een herziene aangifte ingediend. Hij heeft het bedrag dat hij is gekort als scholingsuitgaven afgetrokken, onder vermelding van ‘Initiële politieopleiding Allround Politiemedewerker’. De aanslag is, zonder inhoudelijke beoordeling, verminderd conform de aangifte.

Eind 2018 wijst een andere belastingplichtige de inspecteur op een bericht van de Politiebond waarin staat dat onder politiemedewerkers een mail wordt rondgestuurd waarin ten onrechte wordt beweerd dat de korting op het loon als scholingsuitgaven in aftrek kan worden gebracht. De inspecteur heeft vervolgens aan belanghebbende de onderhavige aanslag opgelegd. De vraag is of de inspecteur een nieuw feit heeft.

De rechtbank oordeelt dat het feit dat tot navordering leidt, het feit is dat de studiekosten gekort zijn op het brutoloon van belanghebbende en dat deze dus niet ten laste zijn gegaan van het nettoloon. Dit kwalificeert in beginsel als een nieuw feit omdat dit feit niet als zodanig uit de herziene aangifte is op te maken. Belanghebbende stelt echter dat sprake is van een ambtelijk verzuim. De inspecteur was volgens belanghebbende gehouden de herziene aangifte inhoudelijk te beoordelen en de kosten nader te onderzoeken. De rechtbank verwerpt deze stelling. Het is vaste jurisprudentie dat de inspecteur in beginsel mag uitgaan van de juistheid van de aangifte, dat hij niet gehouden is tot een nader onderzoek tenzij hij in redelijkheid aan de in de aangifte opgenomen gegevens behoorde te twijfelen. De rechtbank is van oordeel dat deze jurisprudentie ook van toepassing is op herziene aangiften op basis waarvan de aanslag ambtshalve wordt verminderd. De rechtbank oordeelt vervolgens dat de inspecteur niet behoefde te twijfelen aan de juistheid van de aangifte. Dat het gaat om aanzienlijke kosten en om een door het Rijk bekostigde opleiding, maakt dit niet anders. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel wordt verworpen. Met het ambtshalve verminderen van de aanslagen is geen vertrouwen gewekt dat de desbetreffende kosten aftrekbaar waren.

(Beroep ongegrond.)

Commentaar

In de bovenstaande zaak draait het kortweg om twee formele vragen: 1) is er sprake van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt, en 2) kan een geslaagd beroep worden gedaan op het vertrouwensbeginsel door het ambtshalve verminderen van de primitieve aanslagen.

De inspecteur is bevoegd om na te vorderen indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld (een nieuw feit). Dit is anders indien dit feit bij het opleggen van de definitieve aanslag bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn bij de inspecteur (ambtelijk verzuim). De rechtbank concludeerde dat sprake was van een nieuw feit omdat het aannemelijk was dat de inspecteur pas bekend werd met de onjuiste in aanmerking genomen scholingsuitgaven toen hij het bericht van de Politievakbond onder ogen kreeg.

Belanghebbenden stelden echter dat sprake was van een ambtelijk verzuim aan de zijde van de inspecteur omdat hij gehouden was de herziene aangiften inhoudelijk te beoordelen en de in aanmerking genomen kosten nader te onderzoeken. Hierdoor kon de inspecteur redelijkerwijs bekend zijn met het feit dat de scholingsuitgaven niet voor aftrek in aanmerking kwamen. Deze stelling verwerpt de rechtbank door aan te nemen dat de inspecteur niet aan de juistheid van de opgenomen aftrekposten in redelijkheid hoorde te twijfelen.

Het uitgangpunt is dat de inspecteur bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV mag uitgaan van de juistheid van de gegevens die de belastingplichtige bij zijn aangifte heeft verstrekt (HR 11 september 2020, nr. 18/03850, ECLI:NL:HR:2020:1411). Tot een nader onderzoek is hij in beginsel niet gehouden. Een nader onderzoek dient de inspecteur wel uit te voeren indien hij, na met normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, en mede gelet op de overige in aanmerking komende omstandigheden van het geval, aan de juistheid van enig in die aangifte opgenomen gegeven in redelijkheid hoort te twijfelen. Voor twijfel is echter geen aanleiding indien de niet-onwaarschijnlijke mogelijkheid bestaat dat de in de aangifte opgenomen gegevens juist zijn (HR 16 april 2010, nr. 08/05088, ECLI:NL:HR:2010:BJ9082). Het bestaan van de niet-onwaarschijnlijke mogelijkheid acht de rechtbank aanwezig, ondanks de omstandigheid dat het om een relatief aanzienlijk bedrag gaat aan scholingskosten.

De toets of er een niet-onwaarschijnlijke mogelijkheid bestaat dat de in de aangifte opgenomen gegevens juist zijn, wordt in mijn optiek een puur theoretische exercitie indien de inspecteur de aangifte niet inhoudelijk heeft beoordeeld. Dit is strijdig met het systeem van de aanslagbelasting omdat de inspecteur na afloop van de aanslagtermijn met een theoretische beredenering kan onderbouwen dat er sprake is van een nieuw feit. Hierdoor ontstaat het risico dat de navorderingstermijn als uitzondering tot de standaard aanslagtermijn wordt verheven, hetgeen onwenselijk is en haaks staat op de bedoeling van de wetgever.

De rechtbank komt tot de conclusie dat de inspecteur kon uitgaan van de verstrekte informatie in de herziene aangiften en dat de inspecteur geen ambtelijk verzuim begaat door de aangiften ‘ongezien’ ambtshalve te verminderen.

Ook met betrekking tot het vertrouwensbeginsel vangen de belanghebbenden bot. De rechtbank concludeert dat aan de ambtshalve vermindering in dit geval geen in rechte te beschermen gewekt vertrouwen kan worden ontleend ten aanzien van de in aanmerking genomen scholingskosten. Belanghebbende heeft immers de aftrek van de scholingsuitgaven niet uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde gesteld waardoor de inspecteur geen standpunt heeft ingenomen over de scholingskosten.

Noot
[1] Mr. T.J. Droog is advocaat bij Jaeger Advocaten-belastingkundigen te Amsterdam.

Stuur een reactie naar de auteur