Intoetsen verkeerd bedrag door Belastingdienst is een fout op grond waarvan navordering mogelijk is I

Samenvatting


Belanghebbende en haar zus hebben in de aangiften schenkbelasting een schenking van € 37.713.473 aangegeven en een bedrag aan verschuldigde schenkbelasting van € 7.530.117. Bij het invoeren van de gegevens van de (papieren) aangiften in het geautomatiseerde systeem van de Belastingdienst werd echter een bedrag van € 37.713 ingevoerd als verkrijging. Hierdoor kregen de zussen ieder een aanslag schenkbelasting van € 3.268. De inspecteur heeft navorderingsaanslagen opgelegd. Het hof oordeelt dat sprake is van een gemaakte fout op grond waarvan navordering mogelijk was. Er is sprake van een ‘schrijf-, overname- of intoetsfout’ of een daarmee gelijk te stellen vergissing. Het hof acht het volstrekt onaannemelijk dat de bewuste ambtenaar bij de aanslagregeling heeft willen afwijken van hetgeen in de aangifte stond vermeld of dat deze handeling overigens is terug te voeren op een bewust door de inspecteur genomen beslissing. Er is sprake van een vergissing die heeft geleid tot een discrepantie tussen wat deze ambtenaar wilde bij de aanslagregeling (i.c. het conform de aangifte vaststellen van de aanslag) en wat daadwerkelijk in het aanslagbiljet is vastgelegd. De fout vloeit voort uit de omstandigheid dat bij het handmatig overnemen en invoeren van gegevens uit de aangifte fouten kunnen worden (en in dezen ook zijn) gemaakt. Herstel van die fouten is mogelijk indien sprake is – zoals in het onderhavige geval – van een ‘schrijf-, overname- of intoetsfout’ of een daarmee gelijk te stellen vergissing. Daaraan doet niet af dat (het gevolg van) de fout mogelijk had kunnen worden voorkomen.
(Hoger beroep ongegrond.)

Commentaar


In deze procedure heeft een administratief medewerker van de Belastingdienst bij het overnemen van de gegevens van een papieren aangifte schenkbelasting een ‘fout’ gemaakt. De vraag is of deze ‘fout’ kan worden hersteld door het vaststellen van een navorderingsaanslag. Voorafgaand aan de invoering van art. 16, lid 2, onderdeel c, AWR had de Hoge Raad (8 augustus 2003, nr. 37.570, NTFR 2003/1399) over de schrijf- en tikfoutenjurisprudentie overwogen dat navordering is toegestaan als een aanslag te laag is vastgesteld niet als gevolg van een verwijtbaar onjuist inzicht van de inspecteur in de feiten of in het recht, maar door een vergissing die heeft geleid tot een discrepantie tussen wat de inspecteur wilde en wat in het aanslagbiljet is vastgelegd, zoals een schrijf-, reken-, overname- of intoetsfout, en het voor de belastingplichtige redelijkerwijs kenbaar was dat bij de totstandkoming van de aanslag een fout was gemaakt.
In 2010 heeft de wetgever het heft in eigen hand genomen en art. 16, lid 2, onderdeel c, AWR ingevoerd. Dit artikellid is in feite de codificatie van de toen geldende schrijf- en tikfoutenjurisprudentie. Art. 16, lid 2, onderdeel c, AWR maakt in feite navordering ‘zonder meer’ mogelijk. De enige eisen die hiervoor gelden is dat sprake is van een fout en dat die fout bij de belastingplichtige redelijkerwijs kenbaar is.
Gelet op de jurisprudentie (zowel van vóór als ná 2010) komt het hof in deze zaak tot het oordeel dat de overnamefout van de administratief medewerker van de Belastingdienst valt onder het begrip ‘fout’ in de zin van art. 16, lid 2, onderdeel c, AWR. De volgende eis waaraan moet worden voldaan, is dat de fout ook redelijkerwijs kenbaar is geweest voor de belastingplichtige. De tekst van de wet helpt de inspecteur hierbij. Hiervan is namelijk sprake als de te weinig geheven belasting ten minste 30% bedraagt van de op grond van de wet verschuldigde belasting. In deze zaak een makkelijke rekensom. De te weinig geheven belasting is namelijk € 7.526.849, hetgeen 99,9% te weinig is afgezet tegen de op grond van de wet verschuldigde belasting (€ 7.530.117). Belangrijk is wel dat art. 16, lid 3, AWR bepaalt dat een navorderingsaanslag die wordt vastgesteld met toepassing van art. 16, lid 2, onderdeel c, AWR een kortere navorderingstermijn kent. Deze navorderingsaanslag moet binnen twee jaar na het tijdstip waarop het besluit is genomen om geen aanslag vast te stellen dan wel de aanslag is vastgesteld, worden vastgesteld. In dit geval is de dagtekening van het aanslagbiljet 2 juli 2013 en de dagtekening van de navorderingsaanslag 29 juli 2014; derhalve ruim binnen de tweejaarstermijn.

[1] Mr. M.H.W.N. Lammers is advocaat bij Jaeger advocaten-belastingkundigen te Amsterdam.

Dit bericht werd geplaatst in:

Stuur een reactie naar de auteur