Lagere vergrijpboete door ernst van gedraging in het licht van persoonlijke situatie

Samenvatting

Aan belanghebbende, een registeraccountant, stond in 2006 een auto van zijn werkgever ter beschikking. Op basis van een door de inspecteur verstrekte Verklaring geen privégebruik auto' heeft de werkgever bij het loon van belanghebbende geen bedrag wegens privégebruik van de auto in aanmerking genomen. Belanghebbende heeft de inspecteur zelf in een aanvullende aangifte over 2005 gemeld dat het gebruik van de auto voor privédoeleinden in 2005 meer heeft bedragen dan de limiet van 500 kilometer, en de inspecteur aan het begin van het jaar 2007 om dezelfde reden verzocht de verklaring voor 2007 in te trekken. De echtgenote van belanghebbende was gedurende 2005 en 2006 zeer ernstig ziek en is in 2006 overleden. De inspecteur heeft een naheffingsaanslag LB met vergrijpboete opgelegd. In geschil is of de boete terecht is opgelegd. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Volgens het hof is uit de verklaringen van belanghebbende, toelichtingen en getoonde berouw redelijkerwijs af te leiden dat de aanzegging van de op te leggen boete bij belanghebbende de gedragsnorm met betrekking tot het gebruik van de auto voor privékilometers al duchtig heeft ingescherpt. Dat belanghebbende de feitelijke gang van zaken in hoge mate betreurt neemt echter niet weg dat de boete als zodanig terecht is opgelegd. De feiten en omstandigheden afwegende komt het hof echter, gelet ook op de ernst van de gedraging in het licht van de persoonlijke situatie van de belanghebbende en het feit dat het de eerste keer is dat hij een dergelijke gedraging heeft begaan, tot het oordeel dat niet een boete van € 2.635 maar een van € 400 passend en geboden is. (Hoger beroep gegrond.)

Commentaar

In beroepsprocedures komen tegen vergrijpboeten aangevoerde klachten er veelal op neer dat geen sprake is van schuld of opzet. Die klachten zijn er dus op gericht om het belopen van de vergrijpboete ten principale te vermijden, maar zelden worden strafverminderende omstandigheden aangevoerd voor het geval een vergrijpboete onvermijdelijk lijkt. Dat is een gemiste kans omdat een goed doortimmerd strafmaatverweer kan leiden tot een aanzienlijke vermindering van een opgelegde boete. Wanneer een boeteling strafverminderende omstandigheden aanvoert, dient een belastingrechter deze mee te wegen bij zijn uiteindelijke oordeel of hij een boetepassend en geboden’ acht. Niet alleen de ernst van het beboetbare feit en de omstandigheden waaronder het feit zijn begaan, maar ook de persoonlijke en financiële omstandigheden van de boeteling worden door een belastingrechter in beschouwing genomen.
In het onderhavige geval toont Hof Den Haag zich gevoelig voor het door belanghebbende getoonde berouw en het feit dat de vrouw van belanghebbende na een lang ziektebed is overleden. Dit leidt ertoe dat het Hof de boete van € 2.635 vermindert tot een bedrag van € 400.


[1] Mr. I.R.J. Thijssen is advocaat bij Jaeger advocaten-belastingkundigen te Amsterdam.


Bron: http://www.ndfr.nl/link/NTFR2010-1445

Stuur een reactie naar de auteur