Machtiging wordt geacht doorlopend te zijn verleend

Samenvatting


De heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen de waarde van een onroerend goed voor 2012, 2013 en 2014 vastgesteld. Namens belanghebbende zijn met dagtekening 1 juli 2014 pro-formabezwaarschriften ingediend. Bij de bezwaarschriften was een door belanghebbende ondertekende machtiging, gedagtekend 4 april 2013, gevoegd waarbij de belanghebbende aan zijn gemachtigde een volmacht verleent. Op 8 augustus 2014 heeft de heffingsambtenaar de gemachtigde een recent ondertekende machtiging gevraagd. De heffingsambtenaar meent dat nu de machtiging, zoals overgelegd, niet vermeldt dat de machtiging doorlopend is verleend daarvan niet kan worden uitgegaan. Omdat de heffingsambtenaar de recente machtiging niet zou hebben ontvangen heeft hij het bezwaar nietontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een machtiging. De rechtbank (Rechtbank Rotterdam 17 juni 2015, nrs. 14/9096 t/m 14/9098) oordeelt dat de heffingsambtenaar naar een recente machtiging heeft mogen vragen, omdat de opgestelde machtiging ruim voor de datum van de bestreden WOZ-beschikkingen is opgesteld en deze niet viel te herleiden naar de in bezwaar bestreden beschikkingen. Het hof overweegt daarentegen dat zich tussen het verlenen van de machtiging in 2013 en het indienen van de onderhavige bezwaarschriften geen omstandigheid als bedoeld in art. 3:72 Awb (einde van volmacht) heeft voorgedaan waardoor de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de gemachtigde zou zijn geëindigd. Het standpunt van de heffingsambtenaar, dat uit de volmacht moet blijken dat die doorlopend is verleend, is onjuist, aangezien de machtiging geacht wordt doorlopend te zijn verleend, zolang deze niet is herroepen of is opgezegd. Het hof draagt de heffingsambtenaar op opnieuw uitspraak op de bezwaarschriften van belanghebbende te doen. (Hoger beroep gegrond.)

Commentaar


Art. 2:1 Awb bepaalt dat een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met een bestuursorgaan kan laten bijstaan door een gemachtigde of zich door een gemachtigde kan laten vertegenwoordigen. De woorden ‘in het verkeer met een bestuursorgaan’ zijn bewust ruim geformuleerd, zodat de bijstand en vertegenwoordiging in alle fasen waarin contact met een bestuursorgaan plaatsvindt, kan voorkomen. In dit geval heeft de belanghebbende een volmacht verleend aan zijn gemachtigde. De gemachtigde kan op basis van deze volmacht de belanghebbende vertegenwoordigen. De omvang van deze bevoegdheid tot vertegenwoordiging wordt (primair) bepaald door de inhoud van de volmacht. In de volmacht bepaalt de belanghebbende, door zijn wilsverklaring het bestaan en de omvang van de volmacht aan zijn gemachtigde. Voor de omvang van de volmacht is (tevens) bepalend hetgeen de handelende persoon en de wederpartij jegens elkaar hebben verklaard en wat zij over en weer uit elkaars gedragingen hebben afgeleid en ook mochten afleiden. Kortom, voor het vaststellen van de omvang van volmacht zijn de feiten van belang. In dit geval is door belanghebbende een ruime volmacht verstrekt aan zijn gemachtigde. Kort gezegd is hierin bepaald dat de gemachtigde de belanghebbende, zowel in als buiten rechte mag vertegenwoordigen in alle aangelegenheden over de aanslag lokale heffingen, alsmede de daarop vermelde WOZbeschikking. Meer concreet is zelfs bepaald dat de volmacht inhoudt dat de gemachtigde bezwaar en beroep tegen de beschikkingen/aanslagen mag instellen. Van belang is daarnaast dat de volmacht ruim voor het indienen van het bezwaarschrift op schrift is gesteld en is verstrekt. Al deze punten overtuigen de heffingsambtenaar en de rechtbank echter niet. Beide instanties zijn van oordeel dat de volmacht niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen, dat belanghebbende geen nieuwe c.q. andere volmacht heeft verstrekt en dat het bezwaarschrift daardoor niet-ontvankelijk is. De verplichting om een volmacht te overleggen volgt niet direct uit art. 6:5 Awb. Desalniettemin is in HR 10 januari 2014, nr. 13/02112, NTFR 2014/541, geoordeeld dat als geen schriftelijke volmacht wordt overgelegd, dit een verzuim is als bedoeld in art. 6:6 Awb. Dit heeft tot gevolg dat de belanghebbende de gelegenheid moet worden geboden om het verzuim te herstellen. Indien de belanghebbende daaraan gehoor geeft, is het verzuim geheeld en kan het bezwaar- of beroepschrift niet op deze grond niet-ontvankelijk worden verklaard. In deze zaak wordt hieraan echter niet toegekomen. Het hof oordeelt in hoger beroep namelijk dat zowel de heffingsambtenaar als de rechtbank van onjuiste uitgangspunten zijn uitgegaan. Het hof neemt de volmacht als uitgangspunt en oordeelt dat uit niets blijkt dat die volmacht is ingetrokken of beperkt. Dat betekent dat deze volmacht nog steeds als basis kan dienen voor het ingediende bezwaarschrift. Het overleggen van een nieuwere, recentere volmacht is dan ook niet aan de orde.

[1] Mr. M.H.W.N. Lammers is advocaat bij Jaeger advocaten-belastingkundigen te Amsterdam.

Dit bericht werd geplaatst in:

Stuur een reactie naar de auteur