Naheffing bij boekhouder met gebrekkige administratie is terecht

Samenvatting


Belanghebbende drijft een onderneming. De ondernemingsactiviteiten bestaan uit het boekhouden en verzorgen van fiscale aangiften.
Na een ingesteld boekenonderzoek heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat belanghebbende de administratieplicht heeft geschonden. De omzet van belanghebbende is door de inspecteur theoretisch berekend. Dit heeft geleid tot het opleggen van de onderhavige naheffingsaanslag. De rechtbank heeft de naheffingsaanslag verminderd. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, echter zonder succes. Anders dan belanghebbende stelt, is volgens het hof niet aannemelijk dat de controlemedewerker tijdens het boekenonderzoek het vertrouwen heeft gewekt dat niet zou worden nageheven. Voorts oordeelt het hof dat de tekortkomingen in de administratie de omkering en verzwaring van de bewijslast rechtvaardigen. Belanghebbende slaagt er niet in aan die bewijslast te voldoen. De schatting van de inspecteur – na vermindering door de rechtbank – acht het hof niet onredelijk.
(Hoger beroep ongegrond.)


Commentaar


In deze zaak doet de belanghebbende een beroep op het vertrouwensbeginsel. Wordt aan dit beginsel voldaan, dan is de inspecteur verplicht overeenkomstig het bij de belanghebbende gewekte vertrouwen te handelen. Dit vertrouwen is altijd gebaseerd op een rechtstoepassing die gunstiger is dan de wet voorschrijft. Of een beroep op het vertrouwensbeginsel succesvol is, hangt vooral af van de feiten en omstandigheden van het concrete geval. De belanghebbende zal deze feiten en omstandigheden moeten aandragen.
In dit geval brengt de belanghebbende daartoe naar voren dat de controleambtenaar tijdens het boekenonderzoek verklaard zou hebben dat geen fiscale gevolgen verbonden zouden zijn aan de controle. Dit standpunt verwerpt het hof met een verwijzing naar een verklaring die namens belanghebbende (door degene die hem tot bijstand vergezelde) ter zitting zou zijn afgelegd. Wat deze verklaring precies inhoudt, blijkt niet uit de uitspraak van het hof. Het hof heeft hierin geen verslag van de zitting opgenomen omdat dit in een afzonderlijk proces-verbaal is vastgelegd. Als gevolg daarvan is het niet mogelijk om dit oordeel van het hof nader te analyseren.
Verder oordeelt het hof dat de belanghebbende niet heeft voldaan aan zijn wettelijke administratieverplichtingen. Van belang hierbij is dat tussen partijen niet (meer) in geschil is dat de belanghebbende aangemerkt moet worden als een ondernemer voor de Wet OB 1968 en dat de belanghebbende geen dan wel op een onvoldoende wijze zijn administratie heeft bijgehouden. Het logische gevolg van deze feitenvaststelling is dat de belanghebbende dan overtuigend moet aantonen dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is en dus de naheffingsaanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Dit is een zware bewijslast die op de schouders van de belanghebbende rust. In de praktijk is te zien dat de belanghebbende daarin in de meeste gevallen niet slaagt. Zo ook hier. Uit de uitspraak van het hof blijkt niet wat de belanghebbende precies heeft aangevoerd. Het lijkt erop dat de belanghebbende slechts heeft gesteld dat de naheffingsaanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld, maar daartoe geen dan wel een onvoldoende onderbouwing heeft aangevoerd.


[1] Mr. M.H.W.N. Lammers is advocaat bij Hertoghs advocaten – belastingkundigen.


Bron: http://www.ndfr.nl/link/NTFR2012-695
Datum: 25-4-2016 13:59:56

Dit bericht werd geplaatst in:

Stuur een reactie naar de auteur