Nederlandse belastingautoriteiten waartoe FIOD behoort schenden communautaire evenredigheidsbeginsel

 NTFR2013/1225 Nederlandse belastingautoriteiten waartoe FIOD behoortschenden communautaire evenredigheidsbeginsel HofArnhem-Leeuwarden26maart2013,nr.12/00127 HofArnhem-Leeuwarden26maart2013,nr.12/00128 HofArnhem-Leeuwarden26maart2013,nr.12/00129 HofArnhem-Leeuwarden26maart2013,nr.12/00130 HofArnhem-Leeuwarden26maart2013,nr.12/00131 Tegendezeuitspraak is cassatieaangetekend(13/02263) Belastingjaar/tijdvak Wetsartikelen Auteur 1995 – 2005Brondocument AWR-art. 16 AWR-art. 67e VWEU-art. 56 Awb-art. 3:4 mr. I.R.J. Thijssen LJN BZ6354 Samenvatting Via de Belgische autoriteitenende FIOD heeftde inspecteur luchtgekregenvaneendoor belanghebbende verzwegenbuitenlandse bankrekening inLuxemburg.Ditheeft– inhetkader vanhetprojectBank Zonder Naam – geleid tothetopleggenvande onderhavige navorderingsaanslagenIB 1995 t/m 2005 enVB 1996 t/m 2000 metboetes.Inde bezwaarfase heeftbelanghebbende openheid van zakengegeven.Volgens hethofmoetbijde beoordeling vande vraag ofde inspecteur hetcommunautaire evenredigheidsbeginsel heeftgeschonden,de FIOD als onderdeelvande Nederlandse belastingautoriteitenwordengezien.Volgens hethofmoet,nuniet duidelijk is gewordenwelke werkzaamhedenineenperiode vantwee jarenzijngeschied door de Nederlandse belastingautoriteiten, metbetrekking totde belastingaanslagenover 1995 t/m 2001 wordengeconcludeerd dathetcommunautaire evenredigheidsbeginselis geschonden.Reeds hierom wordendie aanslagenvernietigd.Voor watbetreftde boeten(voor de andere jaren) doetbelanghebbende vergeefs eenberoep op hetarrestChambaz.Er is namelijk geeninformatie verstrektonder de aanbelanghebbende geuite dreiging van eenboete- ofstrafprocedure.Bovendienis sprake vanSaunders-materiaal.Voor watbetreftde straftoemeting sluithethofzichaanbij de visie vande rechtbank. Commentaar De door eeninspecteur gebruikte tijd bijhetopleggenvande navorderingsaanslageninhetkader vande projectenBank Zonder Naam (VanLanschotBankiers Luxembourg) enRekeningenproject(KredietBank Luxembourg) is mijns inziens onder te verdelenintwee periodes.De eerste periode heeftbetrekking op de tijd die is verstrekentussenhetmomentvanontvangstvande gegevens vande Belgische autoriteitendoor de FIOD-ECD totaanhetmomentwaarop voor heteerstvragenbrievenzijnverzondennaar belastingplichtigen.De tweede periode heeftbetrekking op de tijd die is verstrekentussenhetmomentwaarop de vragenbrievenzijn verzondenenhetmomentwaarop de desbetreffende navorderingsaanslagenzijnopgelegd. Over hetmetredelijke voortvarendheid voorbereidenenvaststellenvaneennavorderingsaanslag bijtoepassing vande verlengde navorderingstermijnzijnreeds verschillende uitsprakengewezen.Indeze uitsprakenwerd door rechtbankenenhovenveelal(feitelijk) geoordeeld datmetbetrekking totde eerste periode eentermijnvanruim twee jarennietonredelijk lang is vanwege de ‘massaliteitvan hetaantalvermeende rekeninghouders ende tenaanzienvanieder vanhente betrachtenzorgvuldigheid’.De Hoge Raad heeft dergelijke oordeleninstand gelatenomdatdeze nietgetuigenvaneenonjuiste rechtsopvatting envanwege hetfeitdatdeze voor het overige,als verwevenmetwaarderingenvanfeitelijke aard,incassatie nietop hunjuistheid kunnenwordengetoetst(onder andere HR 20 april2012,nr.11/03542,NTFR2012/1158). De onderhavige uitspraak vanHofArhem-Leeuwardenvormteenuitzondering op deze jurisprudentie waarin– bijna als vanzelfsprekend – de (eerste) periode vanruim twee jaar tussenhetmomentvanontvangstvande gegevens door de FIOD enhetversturenvande eerste vragenbriefnietonredelijk lang werd geacht.Hethofoordeeltallereerstdatingevallenwaarindoor buitenlandse autoriteitenop basis vanRichtlijn77/799/EEGspontaangegevens wordenverstrektaande FIOD,hethandelenvande FIOD aande inspecteur moet wordentoegerekend.Indergelijke gevallenis de FIOD uitdoelmatigheidsoverwegingendoor hetMinisterie vanFinanciënaangewezen als centraalpuntwaar dergelijke gegevens moetenwordenaangeleverd (hetbetreffendangeengegevens die zijnvoortgekomenuiteen strafrechtelijk onderzoek vande FIOD).Aldus begintde ‘voortvarendheidsklok’ te lopenop hetmomentdatde gegevens door de FIOD zijnontvangen.Uitde stukkenblijktdatde FIOD enkelde door de Belgische autoriteitenaangeleverde gegevens geautomatiseerd heeft verwerktenvervolgens – ter identificatie – heeftvergelekenmethetregister Beheer vanRelaties vande Belastingdienst.Volgens het hofis nietduidelijk watde noodzakelijke tijd was die gemoeid was metdeze identificatie enop welk moment(tussen18 februari 2005 en1 maart2006) hetproces vanidentificatie gereed was. Nadatde FIOD hetproces vanidentificatie had voltooid,zijnde bewerkte gegevens op 1 maart2006 overgedragenaande Belastingdienst,waarbijvoor eenprojectmatige aanpak is gekozen.Indatkader is op 7 maart2007 eendraaiboek vastgesteld en openbaar gemaaktennog diezelfde dag zijnaande vermoedelijke rekeninghouders vragenbrievengestuurd.Ook voor deze periode (1 maart2006 totenmet7 maart2007) heeftde inspecteur niets naders verklaard over de aard vande te verrichtenwerkzaamhedenen de tijd die daarmee gemoeid was. Hethofkomttothetoordeeldathetvolstrektonduidelijk is geblevenwaarom voor de inde eerste periode verrichte werkzaamheden meer dantwee jarennoodzakelijk zijngeweestendatbijgevolg nietdoor de inspecteur aannemelijk is gemaaktdatvoortvarend is gehandeld.De inspecteur heeftkennelijk na sluiting vanhetonderzoek nog eenpoging gewaagd om stukkenalsnog tothetgeding toe te latenmetdaarbijde opmerking dat‘hetmerkwaardig zouzijndathijindeze procedure inhetongelijk zouwordengesteld terwijlin andere procedures indenlande wellichtzoukomenvastte staandatde Belastingdienstinde eerste twee jarenwelvoldoende voortvarendheid heeftbetracht’.Hethoflaatdeze stukken– inhetkader vaneengoede procesorde (voortgang vande zaak) – evenwel buitenbeschouwing.De vraag is ofhethof– ingevalde inspecteur tijdig hetzelfde standaardverhaal(massaliteit,zorgvuldigheid,gelijke behandeling endergelijke) zouhebbenafgestokenals inspecteurs invergelijkbare procedures hebbengedaan– tothetzelfde oordeel zouzijngekomen. Ik meendat– ondanks de massaliteit– eenperiode vanruim twee jarenbijzonder lang is om eennaam vaneenvermoedelijke rekeninghouder te koppelenaaneeninNederland woonachtig persoonendiegene eeneerste vragenbriefte versturen.Art.47 AWR geefteeninspecteur immers eenverregaande bevoegdheid om informatie op te vragenbijeenvermoedelijk belastingplichtige die van belang kanzijnmethetoog op diens belastingheffing.Zo bezienspeeltnaar mijnmening de door de Hoge Raad vanbelang geachte zorgvuldigheid bijhetversturenvaneenvragenbrief(eerste periode) eengeringere roldanbijde uiteindelijk vaststelling vande desbetreffende navorderingsaanslagen(tweede periode). [1]Mr.I.R.J.Thijssenis verbondenaanJaeger Advocaten-belastingkundigen. Bron:http://www.ndfr.nl/link/NTFR2013-1225 Datum:11-4-2016 14:57:24 Alle rechten voorbehouden. Alle auteursrechten en databankrechten van deze tekst worden uitdrukkelijk voorbehouden. Deze rechten berusten bij Sdu Uitgevers. Niets uit NDFRmag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand ofopenbaar gemaakt in enige vorm ofop enige wijze, hetzij elektronisch,mechanisch, door fotokopieën, opnamen ofenige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. All rights reserved. No part ofthis publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying, recording or otherwise, without the publisher’s prior consent.

Stuur een reactie naar de auteur