Ondernemer in woondecoratie-artikelen slaagt niet in verzwaarde bewijslast

Samenvatting

Belanghebbende drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De ondernemingsactiviteiten bestaan uit de verkoop van woondecoratie-artikelen. Belanghebbende heeft geen gehoor gegeven aan de uitnodiging van de inspecteur tot het doen van de aangifte IB 2008. Daarom heeft de inspecteur de aanslag IB 2008 ambtshalve vastgesteld naar een geschat belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.000. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft het hof belanghebbende alsnog in de gelegenheid gesteld jaarcijfers over te leggen. Dat heeft belanghebbende gedaan. Volgens die cijfers bedraagt de belastbare winst over 2008 € 8.704. Het hof stelt belanghebbende niettemin in het ongelijk. Belanghebbende heeft een verzwaarde bewijslast en de schatting van de inspecteur is volgens het hof redelijk. Belanghebbende slaagt volgens het hof niet erin te voldoen aan de verzwaarde bewijslast. De alsnog overgelegde cijfers ‘rammelen’. Er is een stelpost opgenomen voor privé-opnames van slechts € 7.864, de balans is niet in evenwicht en er is sprake van een onbegrijpelijke overboeking van een zakelijke schuld naar privé, aldus het hof.
(Hoger beroep ongegrond.)

Commentaar

Art. 27e AWR bepaalt dat de bewijslast onder andere moet worden omgekeerd en verzwaard als de belastingplichtige niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Dit artikel is, conform de schakelbepaling van art. 27h, lid 2, AWR, ook van toepassing in de hogerberoepsfase.
Op grond van art. 8 AWR is een ieder die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, gehouden deze aangifte duidelijk, stellig en zonder voorbehoud in te vullen en in te zenden aan de Belastingdienst. De belastingplichtige in deze procedure heeft geen gehoor gegeven aan het verzoek van de inspecteur. Ook de herinneringsbrief en de aanmaning hebben de belastingplichtige niet tot actie aangezet.
Daarmee manoeuvreert de belastingplichtige zichzelf in een onmogelijk bewijsparket. De belastingplichtige heeft dan namelijk de vereiste aangifte niet gedaan en moet vervolgens overtuigend aantonen dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar van de inspecteur en de onderliggende aanslag onjuist zijn. Daarbij geldt wel de restrictie dat de inspecteur de aanslag niet naar willekeur mag vaststellen, maar een redelijke schatting moet hanteren. Opmerkelijk daarbij in deze zaak is dat de inspecteur in de voorgaande jaren (tot 2008) steeds heeft vastgesteld dat de belastingplichtige verlies heeft geleden uit zijn ondernemingsactiviteiten. In 2008 daarentegen zou het tij – aldus het standpunt van de inspecteur – zijn gekeerd, want de inspecteur stelt voor dat jaar een geschatte winst vast van € 25.000. De rechtbank en het gerechtshof oordelen dat die schatting redelijk is nu de inspecteur aanvoert dat dit bedrag moet worden aangemerkt als een minimum gezinsinkomen voor levensonderhoud. De belastingplichtige kan tegen deze schatting van de inspecteur eigenlijk niets inbrengen. De door hem overgelegde gegevens roepen meer vragen dan antwoorden op. Zo blijkt uit de uitspraak bijvoorbeeld dat de balans niet in evenwicht is, dat een onbegrijpelijke overboeking heeft plaatsgevonden en dat een stelpost voor privé-opnames is opgenomen. Bij die laatste post zijn kennelijk door de inspecteur en het gerechtshof vraagtekens gezet, die de belastingplichtige niet heeft kunnen wegnemen. Deze uitspraak toont wederom dan ook aan dat als de bewijslast omgekeerd en verzwaard wordt, het voor de belastingplichtige praktisch onmogelijk is om aan die bewijslast te kunnen voldoen.

[1] Mr. M.H.W.N. Lammers is advocaat bij Jaeger advocaten-belastingkundigen te Amsterdam.

Bron: http://www.ndfr.nl/link/NTFR2015-637
Datum: 25-4-2016 13:53:43

Dit bericht werd geplaatst in:

Stuur een reactie naar de auteur