Ontbreken connexiteit leidt tot niet-ontvankelijk verzoek voorlopige voorziening

Belastingplichtige heeft zich per 15 december 2009 uitgeschreven als inwoner van Nederland en zich geregistreerd als inwoner van een ander Europees land. De inspecteur heeft in 2016 een woonplaatsonderzoek bij belastingplichtige ingesteld en geconcludeerd dat deze zijn woonplaats in Nederland heeft en binnenlands belastingplichtig is. De inspecteur heeft vervolgens navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2008 en 2011 opgelegd. Tegen deze navorderingsaanslagen lopen inmiddels beroepszaken. In januari 2020 heeft een FIOD-medewerker gegevens over de belastingplichtige aan de inspecteur verstrekt. Uit deze gegevens heeft de inspecteur opgemaakt dat belastingplichtige sinds medio 1999 is betrokken bij een buitenlandse trust. De trust houdt alle aandelen in een in hetzelfde land opgerichte vennootschap. Naar aanleiding van deze informatie heeft de inspecteur op grond van art. 47 AWR verzocht informatie te verstrekken over de trust en de betrokkenheid bij de trust over de jaren 2008 tot en met 2020. Belastingplichtige heeft de voorzieningenrechter verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat hij niet gehouden is om informatie over de jaren 2008 en 2011 te verstrekken. In ieder geval niet totdat de uitkomsten bekend zijn van verzoeken die door hem zijn ingediend op grond van de AVG en de Wet Politiegegevens. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af omdat de vereiste connexiteit ontbreekt. Er is nog geen (formele) connexiteit met een informatiebeschikking waartegen bezwaar is gemaakt. Wel lopen er twee bodemprocedures bij de rechtbank met betrekking tot navorderingsaanslagen IB/PVV 2008 en 2011. De voorzieningenrechter stelt echter vast dat de in die procedures nagevorderde bedragen geen enkel verband houden met de trust waarop het informatieverzoek betrekking heeft. De voorzieningenrechter heeft op dit moment geen concrete aanwijzing dat de eventueel met toepassing van art. 47 AWR gevorderde informatie zal worden gebruikt als bewijs in de lopende beroepsprocedures. In zoverre ontbreekt materiële connexiteit. (Verzoek niet-ontvankelijk.)

Commentaar
In de onderhavige procedure draait het om een voorlopige voorziening tegen een informatieverzoek op grond van art. 47 AWR. De inspecteur heeft de belastingplichtige namelijk verzocht om informatie te verstrekken over een trust en zijn betrokkenheid daarbij. Het informatieverzoek had betrekking op de jaren 2008 tot en met 2020. De belastingplichtige vond de basis voor een voorlopige voorziening in het kader van een eerder ingesteld woonplaatsonderzoek in 2016. De inspecteur concludeerde naar aanleiding van dat onderzoek dat de belastingplichtige diende te worden aangemerkt als binnenlands belastingplichtige en legde vervolgens navorderingsaanslagen voor het jaar 2008 en 2011 op. Tegen deze navorderingsaanslagen werd bezwaar en later beroep ingesteld. De belastingplichtige verzocht de voorzieningenrechter te bepalen dat hij niet de verzochte informatie over het jaar 2008 en 2011 hoefde te verstrekken. Bij zijn verzoek had de belastingplichtige een gesloten enveloppe gevoegd met de gedeeltelijke beantwoording van de gestelde vragen door de inspecteur. Hierbij deed hij een beroep op de geheimhouding ex art. 8:29 Awb. Een beroep op geheimhouding in het kader van art. 8:29 Awb kan pas worden gedaan wanneer de (voorzieningen)rechter de desbetreffende partij verplicht om inlichtingen of stukken te overleggen. Omdat een dergelijke verplichting ontbrak en de belastingplichtige niet wilde dat de inspecteur kennisnam van de stukken, heeft de voorzieningenrechter dit evenmin gedaan. Hierdoor werd de informatie in de gesloten enveloppe geen onderdeel van het dossier. De voorzieningenrechter nam daarbij in overweging dat de informatie niet relevant kon zijn bij de beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening. Voor de toepassing van de voorlopige voorziening ex art. 8:81 Awb dient aan twee voorwaarden te worden voldaan. Ten eerste moet sprake zijn van connexiteit en ten tweede moet sprake zijn van onverwijlde spoed. In de onderhavige procedure was het connexiteitsvereiste het struikelblok. Het connexiteitvereiste houdt in dat er slechts een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien er tegen het besluit waarvoor deze voorlopige voorziening wordt gevraagd gelijktijdig een bezwaar- of beroepsprocedure loopt. Indien er geen bezwaar- of beroepsprocedure loopt, kan er immers ook geen voorlopige voorziening worden getroffen aangaande die procedure. Het gesloten stelsel van het belastingrecht maakt dat er slechts beroep kan worden ingesteld tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit als het een belastingaanslag of een voor bezwaar vatbare beschikking betreft (art. 26 AWR). Een informatieverzoek op grond van art. 47 AWR kwalificeert niet als een belastingaanslag of een voor bezwaar vatbare beschikking. Dit is anders wanneer het zou gaan om een informatiebeschikking ex art. 52a AWR. De voorzieningenrechter heeft daarom geoordeeld dat de formele connexiteit ontbrak. De belastingplichtige was te vroeg met zijn verzoek om een voorlopige voorziening. Hof Amsterdam (25 maart 2004, nr. 04/00341, NTFR 2004/616) heeft in 2004 geoordeeld dat er gevallen kunnen zijn waarin toch een voorlopige voorziening kan worden getroffen ondanks het ontbreken van de formele connexiteit. Het hof noemt hierbij de situatie dat er een bezwaar- of beroepsprocedure loopt tegen een (ander) besluit dat kennelijk onrechtmatig is genomen en de vernietiging van dat besluit directe gevolgen heeft voor de onherroepelijk vaststaande aanslagen waarvoor een voorlopige voorziening is gevraagd. Ook de materiële connexiteit kon de belastingplichtige niet helpen. De verzochte informatie zag namelijk op de trust en had geen betrekking op de geschilpunten in de beroepsprocedures. Daarnaast had de voorzieningenrechter geen aanleiding om aan te nemen dat de informatie van het informatieverzoek over de trust als bewijs gebruikt zou worden in de beroepsprocedure van de navorderingsaanslagen 2008 en 2011. De voorzieningenrechter verklaart daarom het verzoek nietontvankelijk.

Mr. T.J. (Thijs) Droog

Rechtbank Gelderland 31 juli 2020, nrs. 20/3117 en 20/3118
ECLI:NL:RBGEL:2020:4037

Stuur een reactie naar de auteur