Post niet controleren vanwege coronamaatregelen komt voor risico belastingschuldige

NTFR 2022/2889

Rechtbank Zeeland-West-Brabant
ECLI:NL:RBZWB:2022:2537

Samenvatting

Aan belanghebbende zijn voorlopige aanslagen Vpb 2019 en 2020 opgelegd. Omdat deze niet werden betaald, heeft de ontvanger een herinnering, een aanmaning en een dwangbevel gestuurd. Voor de betekening van het dwangbevel is een bedrag van € 12.677 in rekening gebracht, aanvankelijk zowel voor het jaar 2019 als voor het jaar 2020. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de kosten van betekening. De ontvanger heeft het bezwaar, zonder belanghebbende te horen, kennelijk ongegrond verklaard. Na het instellen van beroep heeft de ontvanger zich op het standpunt gesteld dat ten onrechte tweemaal betekeningskosten in rekening zijn gebracht voor betekening op dezelfde dag. De ontvanger heeft daarin aanleiding gezien om de betekeningskosten voor het jaar 2020 te verminderen naar nihil.

In beroep oordeelt de rechtbank ten aanzien van 2019 dat belanghebbende ten onrechte niet is gehoord. Er is geen sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar. Uit het bezwaarschrift zelf volgt niet dat zonder enig onderzoek het bezwaar ongegrond is en dat er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over de conclusie. De rechtbank gaat echter voorbij aan het hoorgebrek. De ontvanger heeft in deze kwestie geen beleidsvrijheid en het is niet aannemelijk dat belanghebbende benadeeld is door het gebrek.

Belanghebbende stelt vervolgens dat ten onrechte betekeningskosten in rekening zijn gebracht. Het niet-betalen is niet vanwege onwil. Door de maatregelen omtrent het coronavirus heeft de controller van belanghebbende maandenlang thuisgewerkt, mede omdat zij in een risicogroep viel. De herinnering, de aanmaning en het dwangbevel zijn daardoor niet tijdig gezien. De controller was niet op de hoogte dat deze berichten slechts per post werden verzonden en niet ook digitaal. De rechtbank is van oordeel dat de betekeningskosten terecht in rekening zijn gebracht. Niet in geschil is dat er is herinnerd en gemaand en dat de betalingen niet tijdig zijn voldaan. Dat de controller gedurende een lange periode thuis heeft gewerkt, blijft voor risico van belanghebbende. Ook tijdens de coronaperiode dient belanghebbende te zorgen voor een adequate postverwerking.

Belanghebbende stelt dat de betekeningskosten dienen te worden verminderd op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en/of de menselijke maat. Belanghebbende verwijst naar de steeds wisselende coronamaatregelen en de verplichting om thuis te werken. Dit beroep wordt door de rechtbank verworpen. De voorlopige aanslagen zijn wel digitaal bekendgemaakt, belanghebbende wist dus dat de aanslagen betaald moesten worden. Dat dit niet is gebeurd door interne miscommunicatie, komt voor rekening van belanghebbende. Niet is gebleken dat het onmogelijk was om de post gedurende een periode van drie maanden niet te controleren.

(Beroep 2019 ongegrond, beroep 2020 niet-ontvankelijk.)

Noot

Voor de betekening op dezelfde dag van twee dwangbevelen is tweemaal het (toenmalig) maximale bedrag van € 12.677 in rekening gebracht. De ontvanger mag een nalatige belastingschuldige echter niet op kosten jagen door op dezelfde dag meerdere dwangbevelen te betekenen (Tekstra, ‘Invordering van belastingen’, Deventer: Wolters Kluwer 2020, p. 171 en de daar genoemde jurisprudentie). De ontvanger heeft de bezwaren van belanghebbende tegen de kosten echter kennelijk ongegrond verklaard zonder hem te horen (art. 7:3 Awb maakt dit mogelijk bij een kennelijk ongegrond bezwaar).

Na het instellen van beroep heeft de ontvanger zich op het standpunt gesteld dat ten onrechte tweemaal betekeningskosten in rekening zijn gebracht op dezelfde dag. Hij heeft daarin aanleiding gezien om de betekeningskosten voor één dwangbevel te verminderen tot nihil. Reeds daarom had de ontvanger belanghebbende moeten horen in deze kwestie, aldus de rechtbank. De rechtbank passeert dit gebrek met de overweging dat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden op basis waarvan geoordeeld kan worden dat de ontvanger in deze kwestie beleidsvrijheid toekomt. Wellicht bedoelt de rechtbank dat zich geen situatie voordoet als bedoeld in art. 75.7 Leidr. Inv. Op grond van die bepaling kan de ontvanger in uitzonderlijke gevallen in rekening gebrachte vervolgingskosten – hoezeer ook verschuldigd – verminderen als de belastingschuldige hier schriftelijk om verzoekt. Het bezwaarschrift kan in mijn ogen als zo’n verzoek worden aangemerkt. Blijkens die bepaling kan van zo’n situatie sprake zijn als de belastingschuldige aantoont in omstandigheden te hebben verkeerd die het hem feitelijk onmogelijk maakten zijn verplichtingen tijdig na te komen en bovendien de invordering van vervolgingskosten – gezien de omstandigheden van het specifieke geval – onredelijk en onbillijk is. Gelet op wat belanghebbende aanvoert, was een vermindering van de kosten op grond van dit strikte beleid niet waarschijnlijk geweest. Het argument dat belanghebbende ook tijdens de coronaperiode dient te zorgen voor een adequate postverwerking, snijdt immers hout. De rechtbank ziet daarbij echter over het hoofd dat de exorbitant hoge kosten van dwangbevelen in de praktijk regelmatig worden verminderd, ook in gevallen die niet uitzonderlijk zijn. Het was daarom beter geweest als de rechtbank de zaak, met instemming van belanghebbende, had teruggewezen naar de bezwaarfase vanwege de schending van het hoorrecht. Zodoende had de ontvanger zelf kunnen onderzoeken of hij ruimte had de kosten te verminderen.

Voor een toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit proceskosten bestuursrecht is grond indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking geeft terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking in een (de) daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (vgl. HR 13 april 2007, nr. 41.235, NTFR 2007/711). Omdat de ontvanger ten onrechte tweemaal op dezelfde dag betekeningskosten in rekening had gebracht, had een vergoeding van de werkelijke kosten van rechtsbijstand in de rede gelegen.

Mijn indruk is dat rechters alleen op verzoek van het forfaitaire stelsel in het besluit afwijken. Dit strookt niet met het voorstel dat door (toenmalige) minister voor Rechtsbescherming Dekker is gedaan om een aanvullende verhogingsbevoegdheid te introduceren bij ‘kennelijk onredelijk handelen’ van het bestuursorgaan (zie hierover mijn artikel in NJB 2020/1642, ‘Wijziging Besluit proceskosten bestuursrecht’). Die extra bevoegdheid zou volgens de minister nodig zijn omdat rechters de huidige bevoegdheid om een bovenforfaitaire vergoeding toe te kennen (te) terughoudend toepassen. De minister noemde in dit verband misbruik van procesrecht en het lang vasthouden aan een onhoudbaar standpunt door het bestuursorgaan, met een onnodig beroep tot gevolg. Volgens de Raad van State miste het voorstel noodzaak omdat de toekenning van een bovenforfaitaire vergoeding al mogelijk is. Mede om deze reden heeft het voorstel de eindstreep niet gehaald. Het is dan wel zaak dat rechters minder terughoudend of lijdelijk worden in de toepassing van de al bestaande verhogingsbevoegdheid.

Dit bericht werd geplaatst in:

Stuur een reactie naar de auteur