Proceskostenvergoeding voor telefonisch horen is mogelijk

Samenvatting


In bezwaar tegen een navorderingsaanslag is de gemachtigde van belanghebbende – met instemming van beide partijen – telefonisch gehoord. De rechtbank heeft de navorderingsaanslag vernietigd, maar geen kostenvergoeding voor het telefonisch horen toegekend.
Het hof was het daar mee eens, omdat het Besluit proceskosten bestuursrecht daarin niet voorziet. De Hoge Raad ziet dit echter anders. De Hoge Raad stelt voorop dat niet elk telefoongesprek tussen het bestuursorgaan en een rechtsbijstandverlener dat wordt gevoerd in het kader van een bezwaarprocedure kan worden aangemerkt als het verschijnen ter hoorzitting. De mogelijkheid bestaat echter dat het telefoongesprek op een zodanige wijze plaatsvindt dat het zich, afgezien van de lijfelijke aanwezigheid, materieel niet onderscheidt van een hoorzitting in de zin van Algemene wet bestuursrecht. Dat is hier aan de orde. In een dergelijk geval staan doel en strekking van het Besluit proceskosten bestuursrecht er niet aan in de weg dat het voeren van dit telefoongesprek voor de toepassing van dat Besluit op één lijn wordt gesteld met het verschijnen ter hoorzitting.
(Cassatieberoep gegrond.)


Feiten


3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Nadat belanghebbende een bezwaarschrift had ingediend tegen de onderhavige navorderingsaanslag heeft de Inspecteur haar een tot de stukken van het geding behorend ‘Reactieformulier bezwaar’ toegezonden.
3.1.2. Op voormeld formulier heeft de gemachtigde van belanghebbende onder meer een kruisje gezet bij het eerste vakje in de volgende passage:
‘Ik wil gehoord worden
– Ik maak gebruik van de mogelijkheid om mijn bezwaren telefonisch toe te lichten.
– Ik maak gebruik van de mogelijkheid om mijn bezwaren te komen toelichten.’
3.1.3. Tot de gedingstukken behoort een hoorverslag. Hierin is onder meer het volgende opgenomen: ‘1. Op uw schriftelijk verzoek van 21 januari 2010 heeft het horen telefonisch plaats gevonden tussen (gemachtigde) en (de Inspecteur).

  1. Het horen vond plaats naar aanleiding van de op 23 november 2009 ingediende bezwaarschriften tegen de volgende beschikking(en) (…)
  2. De belanghebbende is gehoord door een ander dan degene die bij de totstandkoming van de bestreden beschikkingen is betrokken.
  3. De volgende correcties/onderwerpen zijn besproken:
    (…)
  4. De standpunten van de betrokken partijen kunnen als volgt worden weergegeven:
    Gemachtigde is van mening (…)
    De inspecteur is van mening (…)’
    3.1.4. Dit verslag is bij brief van 28 januari 2010 door de Inspecteur aan de gemachtigde verzonden. In die brief is de gemachtigde in de gelegenheid gesteld om mee te delen of hij het eens is met de inhoud van het verslag. Tevens is hij in de gelegenheid gesteld om eventuele wijzigingen door te geven.
    3.1.5. Belanghebbende heeft tegenover de Inspecteur verklaard geen behoefte te hebben nog een verdere mondelinge toelichting te geven.
    3.1.6. Nadat het bezwaar ongegrond was verklaard heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar alsmede de navorderingsaanslag vernietigd. Tevens heeft de Rechtbank de Inspecteur veroordeeld in de kosten van (onder meer) het bezwaar. Ter zake van de kosten voor rechtsbijstand heeft de Rechtbank bij de berekening van die kostenvergoeding geen punt toegekend op de voet van onderdeel A4, onder 2, van de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit), luidende: ‘verschijnen hoorzitting (artikel 7:2; 7:16)’.
    Geschil
    3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat telefonisch horen naar aanleiding van een ingediend bezwaarschrift geen proceshandeling is waarvoor in het kader van het Besluit een punt moet worden toegekend. Tegen dat oordeel is de klacht gericht.
    Rechtsoverwegingen
    3.3.1. Vooropgesteld wordt dat niet elk telefoongesprek tussen het bestuursorgaan en een rechtsbijstandverlener dat wordt gevoerd in het kader van een bezwaarprocedure kan worden aangemerkt als het verschijnen ter hoorzitting in de zin van onderdeel A4, onder 2, van de Bijlage bij het Besluit.
    3.3.2. De mogelijkheid bestaat echter dat het telefoongesprek op een zodanige wijze plaatsvindt dat het zich, afgezien van de lijfelijke aanwezigheid, materieel niet onderscheidt van een hoorzitting in de zin van Afdeling 7.2 van de Algemene wet bestuursrecht. In een dergelijk geval staan doel en strekking van het in 3.3.1 bedoelde bijlage-onderdeel er niet aan in de weg dat het voeren van dit telefoongesprek voor de toepassing van dat onderdeel op één lijn wordt gesteld met het verschijnen ter hoorzitting (vgl. de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 november 2011, nr. 09/06496 WWB, LJN BU6407, AB 2012/62, en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 februari 2012, 201109143/1/A3, LJN BV3193, JB 2012/69).
    3.4. De hiervoor in 3.1.1 tot en met 3.1.5 vermelde uitgangspunten laten geen andere slotsom toe dan dat in het onderhavige geval het telefonisch horen van de gemachtigde, dat kennelijk met instemming van belanghebbende en de Inspecteur in de plaats is getreden van een hoorzitting, zich materieel niet van een hoorzitting onderscheidt.
    3.5.1. Gelet op hetgeen hiervoor in 3.3.2 is overwogen brengt dit mee dat aan belanghebbende ten onrechte geen kostenvergoeding is toegekend ter zake van het horen in de bezwaarfase. De klacht slaagt derhalve. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
    3.5.2. De door de Rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in verband met de behandeling van het bezwaar, in verband met samenhang met een andere zaak vastgesteld op de helft van € 218, dus € 109, moet worden gesteld op de helft van (€ 218 + € 218 =) € 436, derhalve op € 218.

Commentaar

  1. In de jurisprudentie zien we steeds meer dat de drie hoogste bestuursrechtelijke colleges aansluiting zoeken bij elkaars oordelen over de algemene bepalingen uit de Awb. Dit bevordert de rechtseenheid binnen het bestuursrecht.
  2. Als de Hoge Raad een dergelijke aansluiting zoekt, wordt dit vermeld in het arrest. Zo ook in dit arrest. In rechtsoverweging 3.3.2 verwijst de Hoge Raad expliciet naar de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het toekennen van een proceskostenvergoeding bij telefonisch horen.
  3. De inspecteur heeft in deze procedure de belastingplichtige de keuze gegeven om telefonisch te worden gehoord op zijn bezwaarschrift tegen de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2004 of om daartoe langs te komen bij de inspecteur.
  4. De belastingplichtige heeft in dit geval voor de eerste mogelijkheid (telefonisch horen) gekozen. In de bezwaarfase heeft de belastingplichtige verzocht om vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten. Dit verzoek heeft de belastingplichtige herhaald in beroep en hoger beroep.
  5. Zowel Rechtbank Breda als Hof Den Bosch hebben voor dit telefonisch horen geen punt toegekend. Hierdoor is het telefonisch horen buiten de proceskostenvergoeding gebleven.
  6. In dit arrest oordeelt de Hoge Raad dat als het telefonisch horen materieel niet kan worden onderscheiden van een hoorzitting in de zin van Afdeling 7.2 Awb hiervoor één punt moet worden toegekend bij het vaststellen van de proceskostenvergoeding. Mijns inziens een terechte beslissing omdat ook voor een telefonisch hoorgesprek de nodige voorbereiding dient plaats te vinden.

    [1] Mr. M.H.W.N. Lammers is advocaat bij Hertoghs advocaten – belastingkundigen.

    Bron: http://www.ndfr.nl/link/NTFR2012-1437
    Datum: 25-4-2016 13:40:08
Dit bericht werd geplaatst in:

Stuur een reactie naar de auteur