Rechter merkt processtuk aan als conclusie van repliek, zodat daarvoor proceskostenvergoeding moet worden toegekend

NTFR 2021/513
Hoge Raad 05-02-2021, nr. 20/01353; ECLI:NL:HR:2021:168

Samenvatting

In zijn arrest van 18 oktober 2019 (nr. 19/00550, NTFR 2019/2607) heeft de Hoge Raad de uitspraak van Hof Amsterdam van 29 januari 2019 (nr. 18/00166, NTFR 2019/1530) vernietigd en verwezen. Na verwijzing heeft Hof Den Haag (nr. 19/00652, NTFR 2020/1391) het hoger beroep van belanghebbende gegrond verklaard. Het hof heeft aan belanghebbende een proceskostenvergoeding toegekend voor de kosten van rechtsbijstand. In cassatie klaagt belanghebbende dat het hof daarbij ten onrechte geen halve punt heeft toegekend voor een door belanghebbende ingediende conclusie van repliek bij Hof Amsterdam. Deze klacht slaagt. Blijkens de uitspraak van Hof Amsterdam is dit processtuk als conclusie van repliek aangemerkt en bovendien heeft dat hof de heffingsambtenaar in de gelegenheid gesteld te dupliceren. Daarom had Hof Den Haag voor de proceskostenvergoeding een halve punt moeten toekennen voor de conclusie van repliek. De vergoeding per punt wordt berekend naar het tarief zoals dat geldt ten tijde van dit arrest (HR 19 september 2014, nr. 13/05700, NTFR 2014/2371).

Feiten

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd, waartegen hij in rechte is opgekomen.

3.1.2. Na eerdere verwijzing van de zaak door de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2019:1614 (red. NTFR 2019/2607)) heeft het Hof het hoger beroep van belanghebbende gegrond verklaard en belanghebbende op de voet van artikel 8:75 Awb in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) en de daarbij behorende bijlage, een proceskostenvergoeding toegekend vanwege de kosten van beroepsmatig verleende bijstand. Daarbij is het Hof ten aanzien van de procedure voor de Rechtbank en voor het Gerechtshof Amsterdam uitgegaan van in totaal twee punten zoals bedoeld in het Bpb.

Geschil

3.2. Het middel houdt in dat het Hof bij berekening van de hiervoor in 3.1.2 bedoelde proceskostenvergoeding ten onrechte geen halve punt heeft toegekend voor de door belanghebbende in de procedure voor het Gerechtshof Amsterdam ingediende conclusie van repliek van 20 juni 2018.

Rechtsoverwegingen

3.3. Het middel slaagt. Blijkens de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam is het op 20 juni 2018 door belanghebbende ingediende processtuk aangemerkt als een conclusie van repliek. Dit wordt bevestigd door de omstandigheid dat de heffingsambtenaar kennelijk door het Gerechtshof Amsterdam gelegenheid is geboden te dupliceren. Het Hof had daarom bij de berekening van de proceskostenvergoeding een half punt moeten toekennen voor de conclusie van repliek.

3.4. De Hoge Raad zal de proceskostenvergoeding voor de procedure bij Gerechtshof Amsterdam opnieuw berekenen. De vergoeding per punt moet worden berekend naar het tarief zoals dat geldt ten tijde van dit arrest (HR 19 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2698 (red. NTFR 2014/2371)). De proceskostenvergoeding voor die procedure wordt vastgesteld op 1,5 x 1 x € 534 = € 801. De totale proceskostenvergoeding voor de procedure in bezwaar, bij de Rechtbank en bij Gerechtshof Amsterdam wordt dan € 1.587.

(Volgt gegrondverklaring.)

Commentaar

Bovenstaande uitspraak bewijst dat ook in zaken met een klein financieel belang (€ 267) de Hoge Raad rechtsbescherming biedt. Het tweede cassatieberoep draaide slechts om de berekening van de proceskostenveroordeling. Belanghebbende is namelijk van mening dat een op 20 juni 2018 ingediend processtuk dient te worden aangemerkt als conclusie van repliek. Voor een conclusie van repliek komt op grond van het BPB aan belanghebbende een proceskostenveroordeling van een halve punt toe.

De Hoge Raad baseert het oordeel dat het door belanghebbende ingediende stuk moet worden aangemerkt als conclusie van repliek mede op het feit dat de heffingsambtenaar in de gelegenheid is gesteld te dupliceren. De Hoge Raad oordeelt hier conform de richtsnoeren ten aanzien van de proceskostenveroordeling die door Hof Den Bosch eerder zijn uitgezet (15 november 2018, nrs. 17/00149 en 17/00151, NTFR 2018/2901). Voor de praktijk is het jammer dat de Hoge Raad niet de mogelijkheid heeft aangegrepen om met enige overwegingen ten overvloede ten aanzien van de proceskostenveroordeling duidelijk te maken of en in hoeverre de door Hof Den Bosch gegeven richtsnoeren overigens dienen te worden gevolgd.Noot

[1] Mr. N. Kolste is als advocaat-belastingkundige (partner) verbonden aan Jaeger Advocaten-belastingkundigen.

Dit bericht werd geplaatst in: Fiscale procedures

Stuur een reactie naar de auteur