Strafrechtelijke vrijspraak voor onjuiste aangiften; terechte
informatiebeschikking

NLF 2017/2421

Hof Amsterdam 1 augustus 2017, 16/00334 en 16/00335
ECLI:NL:GHAMS:2017:3736

SAMENVATTING

In verband met het behandelen van de aangiften IB/PVV 2011 en 2012 heeft de Inspecteur aan X (belanghebbende) vragen gesteld over een bij KB-Lux aangehouden bankrekening. X heeft de gevraagde inlichtingen niet verstrekt. De Inspecteur heeft daarop een informatiebeschikking genomen. De strafkamer van het Hof heeft geoordeeld dat op basis van de microfiche (met bij KB-Lux aangehouden saldi per eind januari 1994) niet het wettig en overtuigend bewijs in strafrechtelijke zin is geleverd, dat X een onjuiste of onvolledige aangifte heeft gedaan. Gelet op deze vrijspraak dient de informatiebeschikking volgens X vernietigd te worden wegens strijd met artikel 6 EVRM (vgl. EHRM 23 oktober 2014, 27785/10 (Melo Tadeu), ECLI:CE:ECHR:2014:1023JUD002778510). Hof Amsterdam trekt de juistheid van de beslissing van de strafkamer niet in twijfel. In casu gaat het echter om de vraag of de Inspecteur, op basis van de voor het fiscale procesrecht geldende regels, zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat de door hem gevraagde inlichtingen en bescheiden voor de belastingheffing van X van belang konden zijn. Een bevestigend antwoord op die vraag staat niet op gespannen voet met de strafrechtelijke vrijspraak. Het beroep op het arrest Melo Tadeu wordt daarom verworpen. X betoogt verder onder meer dat door tijdsverloop de bewijskracht van de microfiche voor het onderhavige jaar te verwaarlozen is. Het Hof ziet vooralsnog echter geen reden om voor de onderhavige jaren anders te oordelen dan het heeft gedaan in de uitspraak van 28 april 2016 (15/00529 en 15/530, ECLI:NL:GHAMS:2016:4148) voor de jaren 2009 en 2010. Het saldo van de bankrekening op 31 januari 1994 was aanzienlijk. Een dergelijk saldo verdwijnt – in de regel – niet snel. Ook voor de onderhavige jaren is van belang wat er met dat aanzienlijke tegoed is gebeurd. Het Hof verwerpt alle stellingen van X en bevestigt de uitspraak van Rechtbank Noord-Holland. De informatiebeschikking is terecht genomen.

NOOT

De onschuldpresumptie duikt de laatste tijd regelmatig op in fiscale procedures, zie onder meer mijn noten in NLF 2017/1013 en NLF 2017/2191. In de regel wordt in zo’n geval geklaagd dat het opleggen van de bestreden aanslag twijfel oproept over de juistheid van een eerdere strafrechtelijke vrijspraak. Dat is in dit geval ook zo, met de nuance dat het niet ging om een aanslag, maar om een informatiebeschikking.

Onschuldpresumptie en informatieplicht
Aan deze zaak gaat vooraf dat uit informatie op een microfiche van een tipgever bleek dat iemand met dezelfde voorletters en achternaam als belanghebbende ultimo 1994 een bankrekening in Luxemburg zou hebben gehad. De strafrechtelijke vervolging voor het onjuist doen van aangifte resulteerde in een vrijspraak, omdat het microfiche het enige bewijsmiddel was waarop de vervolging was geënt. In het strafrecht zijn minstens twee bewijsmiddelen nodig voor een veroordeling, dus moest het Hof in de strafzaak vrijspreken. Wat volgt is een langdurig fiscaal getouwtrek over de vraag of belanghebbende al dan niet rekeninghouder is geweest en wat er met het tegoed op de rekening is gebeurd. Met het stellen van vragen (en bij niet beantwoording het ‘afdwingen’ van antwoorden door middel van een informatiebeschikking), kom je niet snel aan het in twijfel trekken van een eerdere uitspraak. Vragen staat dus zo goed als vrij.

Reikwijdte rechterlijke toetsing informatiebeschikking
Interessanter wordt het als de Inspecteur zich op het standpunt stelt dat de vragen onvoldoende zijn beantwoord en de rechter daarover moet oordelen. De vraag die daarbij opkomt, is welke toets de rechter dan uitvoert: toetst hij alleen of de vragen voorafgaand aan de informatiebeschikking onvoldoende zijn beantwoord en de informatiebeschikking daarom terecht is genomen of toetst hij ook of de vragen na het nemen van de informatiebeschikking al dan niet voldoende zijn beantwoord? Gelet op de duidelijkheid die een procedure over de informatiebeschikking behoort te geven, ligt de ruimere toets voor de hand. Opmerkelijk in overigens beide visies is dat het Hof in de onderhavige uitspraak niet vaststelt dat met de blote ontkenning van belastingplichtige niet is voldaan aan het informatieverzoek. Het Hof volstaat met de weerlegging van de juridische argumenten van de belastingplichtige, die dus niet heeft geklaagd dat hij de vragen heeft beantwoord. Dat lijkt mij een vraag die het Hof ambtshalve had moeten beantwoorden. Wie weet blijft het Hof bewust uit de buurt van een dergelijk oordeel, juist vanwege de onschuldpresumptie.

Rechtbank te kort door de bocht
De Rechtbank (door het Hof geciteerd) gaat overigens wel erg kort door de bocht door te stellen dat de belastingrechter feiten mag aannemen die de strafrechter niet bewezen achtte. Als de strafrechter meent dat een feit niet vaststaat en de fiscale rechter roept het tegenovergestelde, dan gaat het naar mijn opvatting wel degelijk fout, ander bewijsrecht of niet. Anders gezegd, als de strafrechter de betrouwbaarheid van het microfiche in twijfel had getrokken en op basis daarvan zou hebben vrijgesproken (wat dus niet zo is) dan wordt het baseren van een informatiebeschikking op de betrouwbaarheid van datzelfde microfiche natuurlijk een stuk moeizamer.

Wanneer houdt het op?
Die vraag zal de belastingplichtige in deze zaak zich waarschijnlijk al meermaals hebben gesteld. Met name in gevallen waarin het gaat om een relatief beperkt saldo, kun je je afvragen hoe reëel de veronderstelling is dat het vermogen er twintig jaar na dato nog steeds is. Omdat vragen die relevant ‘kunnen zijn’ voor de belastingheffing beantwoord moeten worden, is een vervolgvraag of en wanneer het antwoord dat het vermogen op is, voldoende is.

Stuur een reactie naar de auteur