Terechte vergrijpboete aan adviseur als medepleger.

Samenvatting


Belanghebbende is adviseur van een vof waar een boekenonderzoek OB over de jaren 2011 en 2012 heeft plaatsgevonden. Over die jaren heeft belanghebbende namens en in samenspraak met de vof voornamelijk nihilaangiftes ingediend, vanwege de slechte financiële situatie van de vof. De vof had geen financiële ruimte om de btw te voldoen en het niet doen van aangiften vond belanghebbende geen optie, omdat dan ambtshalve aanslagen zouden volgen. Ook nadat de jaarrekeningen waren opgesteld, waaruit bleek dat de aangiftes niet correct waren, heeft men geen suppletieaangiftes over de jaren 2011 en 2012 ingediend. De rechtbank acht de inspecteur geslaagd in de op hem drukkende bewijslast: hij heeft aangetoond dat aan belanghebbende, als medepleger, terecht een vergrijpboete is opgelegd wegens het opzettelijk niet indienen van suppletieaangiftes.

Commentaar


Op grond van art. 10a AWR in combinatie met art. 15 Uitv.besl. OB 1968 is een belastingplichtige met ingang van 1 januari 2012 verplicht zo spoedig mogelijk na constatering van een onjuist gedane aangifte omzetbelasting bij wijze van suppletie daarvan melding te maken bij de belastingdienst. In het jaar 2011 bestond deze suppletieplicht nog niet. De opgelegde vergrijpboete aan de adviseur heeft echter ook betrekking op het als medeplegen opzettelijk niet doen van de suppletieaangiften voor het jaar 2011. De boete had – voor zover deze betrekking heeft op het jaar 2011 – dan ook vernietigd moeten worden vanwege deze strijdigheid met het legaliteitsbeginsel (zie ook de uitspraak van Rechtbank Oost-Brabant van 27 september 2016, ECLI:NL:RBOBR:2016:5247). De rechtbank besteedt hier geen enkele aandacht aan, en laat ten onrechte de volledige boete in stand. Hopelijk heeft de adviseur hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank, zodat dit alsnog kan worden hersteld.

De rechtbank besteedt verder weinig aandacht aan de tegenstrijdigheden in het feitenrelaas. Onduidelijk is of nu wel of niet door de belastingadviseur aan de belastingplichtige is verteld dat suppletieaangiften moesten worden ingediend. Voor zover de belastingplichtige hier niet van op de hoogte was, zal hij niet als pleger kunnen worden aangemerkt. Hierdoor komt ook het ‘medeplegen’ van de belastingadviseur op losse schroeven te staan. Duidelijk is wel dat in samenspraak met de belastingplichtige nihilaangiftes zijn ingediend. Waarom dan niet voor de makkelijkere weg, namelijk het opleggen van vergrijpboetes wegens het opzettelijk onjuist indienen van aangiftes, is gekozen, is mij een raadsel.

[1] Mr. M.H.W.N. Lammers is advocaat bij Jaeger advocaten-belastingkundigen te Amsterdam.

Dit bericht werd geplaatst in:

Stuur een reactie naar de auteur