Verklaringen dat belanghebbende niet de economische gerechtigde tot de KB-Luxrekening is, zijn ongeloofwaardig

Samenvatting

Belanghebbende, inmiddels overleden, krijgt over de jaren 1991 tot en met 1996 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting opgelegdwegens verzwegen inkomsten uit een bankrekening bij de KB-Lux. Zijn erven betwisten niet dat belanghebbende de juridische eigenaarvan de bankrekening is geweest, maar stellen dat de uiteindelijke economische gerechtigde een zakelijk afnemer van het bedrijf vanbelanghebbende in het Midden-Oosten is geweest. Noch de rechtbank (4 april 2013, 10/2332 tot en met 10/2342, NTFR 2013/1053),noch het hof acht de verklaring vanQ, die de erven daartoe overleggen, geloofwaardig. Deze verklaring vindt geen steun in deovergelegde bewijzen en is zelfs op bepaalde punten daarmee in strijd. Verder is het hof van oordeel dat de inspecteur zowel in deidentificatiefase, in de onderzoeksfase als in de fase van aanslagoplegging voldoende voortvarend heeft gehandeld. Na de vragenbriefis zeer regelmatig mondeling en schriftelijk contact geweest tussen de erven en de inspecteur. Er is geen onverklaarbare vertraging vanmeer dan zes maanden opgetreden.
(Hoger beroep ongegrond.)

Commentaar

De afgelopen jaren zien we met grote regelmaat uitspraken van belastingrechters voorbijkomen over buitenlandse bankrekeningen. Dehoofdmoot wordt daarbij gevormd door bankrekeningen bij de Kredietbank Luxemburg. Zo ook deze zaak. Voor het hof was in deeerste plaats in geschil of de inspecteur voldoende voortvarend heeft gehandeld bij het vaststellen van de navorderingsaanslagen. Deoverwegingen die het hof hieraan wijdt, bevatten geen nieuwe inzichten. Aan de hand van de eerdere jurisprudentie overweegt het hofdat de inspecteur voortvarend heeft gehandeld.
Daarnaast is in geschil of de inspecteur de hoogte van het vermogen van de belastingplichtige correct heeft vastgesteld. Van belanghierbij is dat de erven van de belastingplichtige inmiddels hebben erkend dat belastingplichtige de juridisch eigenaar van debankrekening was, maar dat hij niet de economisch gerechtigde zou zijn. Uit HR 24 december 1957, nr. 13.378 volgt dat ‘wil iemand als‘‘economisch eigenaar’’ van een zaak, waarvan de eigendom naar burgerlijk recht aan een ander toebehoort, kunnen wordenaangemerkt, vereist is, dat economisch het belang bij die zaak geheel aan hem toekomt, hetgeen insluit, dat het risico van dewaardeveranderingen en het eventuele tenietgaan van de zaak ten volle door hem wordt gedragen’.
De bewijslast dat de belastingplichtige niet de economische gerechtigde van de rekening is, rust op de belastingplichtige. Daartoe is indeze zaak een verklaring overgelegd van een voormalig zakenpartner van de belastingplichtige. Uit die verklaring, ondersteunt metenkele stukken, zou moeten blijken dat de bankrekening toebehoorde aan een zakelijke afnemer van de belastingplichtige. Het hofmaakt korte metten met de verklaring en legt deze als niet geloofwaardig ter zijde. Het hof overweegt daartoe dat de verklaring geensamenhang vertoont met de stukken, de verklaring op sommige punten in strijd is met de inhoud van de stukken en het nietgeloofwaardig is dat de belastingplichtige gedurende enkele jaren een bedrag van f 14 miljoen contant heeft bewaard. Het hofconcludeert dan ook dat de belastingplichtige niet alleen de juridisch eigenaar van de bankrekening is geweest, maar ook deeconomische gerechtigde. De inspecteur heeft, aldus het hof, de bankrekening dan ook terecht aan de belastingplichtige toegerekend.

[1] Mr. M.H.W.N. Lammers is advocaat bij Jaeger advocaten-belastingkundigen te Amsterdam.

Bron: http://www.ndfr.nl/link/NTFR2015-973
Datum: 28-4-2016 13:53:10

Dit bericht werd geplaatst in:

Stuur een reactie naar de auteur