Vijf jaarstermijn ambtshalve vermindering geldtook als tweemaal AOW-uitkering in de aanslag is opgenomen

NTFR 2023/608

Samenvatting

Belanghebbende, een AOW-gerechtigde, heeft bij vergissing in zijn aangiften 2010 tot en met 2015 ook de AOW-uitkering van zijn echtgenote opgenomen. De aanslagen zijn steeds overeenkomstig de aangiften vastgesteld, behalve voor het jaar 2014. Op 25 februari 2021 brengt de inspecteur belanghebbende van zijn aangiftefout op de hoogte. Op verzoek van belanghebbende stelt de inspecteur vervolgens ambtshalve een verminderingsbeschikking IB/PVV 2016 vast. Op 17 maart 2021 verzoekt belanghebbende om een ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV 2010 tot en met 2015. Dit verzoek kent de inspecteur niet toe, omdat het buiten de vijfjaarstermijn is ingediend.

De rechtbank heeft geoordeeld dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim was door eerst na het verstrijken van de vijfjaarstermijn van art. 45aa onderdeel a Uitv. reg IB 2001 het verzoek om ambtshalve vermindering in te dienen. Het hof oordeelt anders. Het is de eigen verantwoordelijkheid van belanghebbende om jaarlijks een juiste aangifte IB/PVV in te dienen. Indien in de aangifte een fout in zijn nadeel is gemaakt en de aanslag conform deze foutieve aangifte is opgelegd, brengt dit niet mee dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim was indien na afloop van de bezwaartermijn bezwaar wordt gemaakt of na afloop van de vijfjaarstermijn om ambtshalve vermindering van de aanslag wordt verzocht. Dit is niet anders indien de fout was opgevallen indien een inspecteur met een normale zorgvuldigheid kennis zou hebben genomen van de aanslag, indien dezelfde fout in een eerder of later jaar wel is gecorrigeerd, of, indien dit is geschied, daarbij niet is vermeld dat is gecorrigeerd of waarom dit is gebeurd, maar in plaats daarvan abusievelijk wordt vermeld dat de aanslag conform de aangifte is opgelegd. De rechtbank heeft dit in haar uitspraak volgens het hof miskend. Met instemming van partijen laat het hof met toepassing van art. 6:22 Awb de rechtsgevolgen van de uitspraak van de rechtbank in stand.

(Hoger beroep gegrond.)

Noot

Deze zaak is het hoger beroep op rechtbank Noord-Nederland 19 oktober 2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:4443, NTFR 2021/3982. In deze uitspraak wordt door de rechtbank uitgebreid beargumenteerd waarom in deze specifieke casus een verzoek om ambtshalve vermindering buiten de vijfjaarstermijn van art. 45aa onderdeel a Uitv reg IB 2001 toch moet worden gehonoreerd. Voor de argumenten die de rechtbank hiervoor geeft, verwijs ik naar NTFR 2021/3982 en de uitgebreide noot van Van den Hoek bij deze uitspraak.

De inspecteur is tegen de uitspraak in hoger beroep gegaan. Hierbij lijkt het erop dat de inspecteur het principieel niet eens is met het door de rechtbank geschapen precedent ten aanzien van het verschoonbaar achten van een termijnoverschrijding bij het indienen van een verzoek om ambtshalve vermindering. Hij vindt het hof met een relatief korte overweging aan zijn zijde.

Maar de inspecteur lijkt het niet opportuun te achten om belanghebbende de door de rechtbank gehonoreerde ambtshalve teruggave te onthouden. Om het materiële resultaat waartoe de rechtbank kwam voor belanghebbende te behouden, is door het hof gebruikgemaakt van art. 6:22 Awb. Op grond van dit artikel kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door de rechter een besluit in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbende daardoor niet is benadeeld. De door het hof – met medewerking van de inspecteur – gekozen oplossing is zonder meer sympathiek en past in de tijdsgeest.

De verwijzing door het hof naar en de vermeende toepassing van art. 6:22 Awb is echter onjuist. In dit geval wordt namelijk door het hof de uitspraak van de rechtbank vernietigd met het in stand laten van de rechtsgevolgen. Door het in stand laten van de rechtsgevolgen blijft in feite dus de uitspraak van de rechtbank waarbij de ambtshalve vermindering wordt toegestaan in stand. Daarbij wordt de facto door het hof niet art. 6:22 Awb toegepast maar art. 8:73 lid 3 Awb. Op grond van art. 8:73 lid 3 Awb wordt namelijk een uitspraak vernietigd met instandhouding van de rechtsgevolgen.

Stuur een reactie naar de auteur