Voor het toetsen van handelen ontvanger ingevolge Paspoortwet is bestuursrechter Den Haag relatief bevoegd

Dit is de uitspraak op het verzet tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank (Rechtbank Zeeland- West-Brabant 24 oktober 2019, nr. 19/3530, NTFR 2020/350). De ontvanger heeft een verzoek gedaan tot actieve paspoortsignalering bij het Agentschap basisadministratie Persoonsgegevens en Reisdocumenten. Het verzoek van belanghebbende tot verwijdering van deze signalering heeft de ontvanger afgewezen. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt, welk bezwaar nietontvankelijk is verklaard door de ontvanger. Belanghebbende komt hiertegen in beroep. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard. Belanghebbende komt in verzet. De verzetsrechter oordeelt ten eerste dat de rechtbank relatief bevoegd is. Omdat belanghebbende niet in Nederland woont, dient te worden gekeken naar de plaats van de zetel van het bestuursorgaan. Dat is Heerlen, en omdat dat ligt in het ressort van Hof Den Bosch, is deze rechtbank bevoegd. De rechtbank oordeelt vervolgens dat terecht is beslist dat de (fiscale) bestuursrechter niet bevoegd is te oordelen op beslissingen op grond van de Invorderingswet. Het verzet is ongegrond. Belanghebbende stelt dat de ontvanger niet handelt uit hoofde van de Invorderingswet, maar uit hoofde van de Paspoortwet. Naar het oordeel van de rechtbank is voor dat geschil niet deze rechtbank, maar de bestuursrechter in Den Haag bevoegd. De rechtbank stuurt het beroepschrift daarom door naar Rechtbank Den Haag. (Verzet ongegrond.)

Commentaar
Dat de ontvanger een vergaand instrumentarium heeft om de belastingschulden (potentieel) veilig te stellen blijkt wel uit deze uitspraak. Het instrument van paspoortsignalering bewerkstelligt dat het paspoort van de belastingschuldige vervallen kan worden verklaard of dat het paspoort kan worden geweigerd bij een (nieuwe) paspoortaanvraag. Door het weigeren van een paspoort of het vervallen verklaren hiervan wordt getracht te voorkomen dat de belastingschuldige zich onttrekt aan zijn betalingsverplichting door zich te vestigen in een land waarmee Nederland geen verdrag heeft waarmee bijstandsverlening is overeengekomen bij de invordering van belastingschulden (Kamerstukken II, 1987-1988, 20 393, nr. 3, p. 6). In het onderhavige geval is belanghebbende in bezwaar en later in beroep opgekomen tegen de afwijzingsbeslissing van de ontvanger om de personalia van belanghebbende uit het register paspoortsignaleringen te verwijderen. De vraag die zich laat stellen is of een dergelijke beslissing een besluit behelst in de zin van art. 1:3, lid 1, Awb. Uit de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS 30 maart 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP9593, r.o. 2.3.1) volgt namelijk dat de afwijzing van een dergelijk verzoek geen besluit in de zin van de Awb is omdat deze beslissing niet is gericht op een rechtsgevolg. De afwijzingsbeslissing heeft aldus niet het rechtstreekse effect dat het paspoort van de belastingschuldige vervallen wordt verklaard of wordt geweigerd bij de aanvraag daarvan. Tegen het daadwerkelijk vervallen verklaren of de weigering van het paspoort staan wel de rechtsmiddelen van bezwaar en beroep open bij de bestuursrechter (ABRvS 6 juni 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA6472). Overigens is het niet de ontvanger die het paspoort vervallen verklaart of weigert, maar de uitgevende instantie van het paspoort.

Ter zitting stelt belanghebbende dat het handelen van de ontvanger moet worden getoetst aan het toetsingskader van de Paspoortwet. Daarbij stelt belanghebbende dat niet de bestuursrechter van Rechtbank Zeeland-West-Brabant bevoegd is, maar de bestuursrechter in Den Haag. Nu de verzetrechter daarover geen oordeel kan vellen, zendt hij het beroepschrift door aan Rechtbank Den Haag. De vraag komt daarbij op of deze rechtbank wel relatief bevoegd is om kennis te nemen van voorgenoemde kwestie. Uit art. 8:7 Awb vloeit voort dat bij de zetel van het bestuursorgaan wordt aangesloten indien de belanghebbende geen woonplaats in Nederland heeft. Nu belanghebbende in de Filipijnen woonachtig is, dient bij de zetel van het bestuursorgaan te worden aangesloten. Vermoedelijk probeert belanghebbende hiermee de minister in het geding te betrekken, die op grond van art. 25 Paspoortwet verantwoordelijk is voor het register met de paspoortregistraties. Of hij daarmee zijn doel gaat bereiken, is gelet op voormelde jurisprudentie van de Afdeling nog maar zeer de vraag. Mocht belanghebbende in Den Haag de deur van hout vinden, dan kan hij de beslissing van de ontvanger wellicht nog voorleggen aan de civiele (rest)rechter.

Mr. T.J. (Thijs) Droog

NTFR 2020/1605
Rechtbank Zeeland-West-Brabant 27 maart 2020, nr. 19/3530 ECLI:NL:RBZWB:2020:1459

Stuur een reactie naar de auteur