Afwijzing vordering ontneming na hypotheekfraude

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS

Parketnummer: 13/733026-14

Datum uitspraak: 10 december 2021

Tegenspraak

Vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 13/733026-14, tegen:

[veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1979,

ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] .

1 Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie en het onderzoek op de terechtzittingen van 21 mei 2019 en 26 november 2021.

Op de zitting van 26 november 2021 werd het Openbaar Ministerie vertegenwoordigd door mrs. F. Bahadin en L. van Haeringen, hierna gezamenlijk: de officier van justitie. [veroordeelde] was niet op zitting aanwezig, maar werd vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. W. de Vries.

2 De vordering

De vordering van de officier van justitie van 3 mei 2019 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan [veroordeelde] opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel van € 170.767,-.

Voorafgaand aan de zitting van 26 november 2021 heeft het Openbaar Ministerie een geactualiseerde versie van het ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel [veroordeelde] ’ verstrekt, waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 148.000,-.

Gezien de stukken waarop de vordering berust en waarnaar deze vordering verwijst, verstaat de rechtbank de vordering aldus dat deze betreft het voordeel verkregen door middel van of uit de baten van de feiten waarvoor [veroordeelde] in de onderliggende strafzaak is veroordeeld.

3 Grondslag van de vordering

[veroordeelde] is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 juli 2021 onder andere ter zake van de volgende strafbare feiten veroordeeld:

Feit 2

– medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd

en

medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;

Feit 4

– medeplegen van oplichting;

Feit 5

– witwassen.

Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld.

4 Beoordeling van de vordering

4.1. Inleiding

In de geactualiseerde versie van de ontnemingsrapportage wordt gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel dat door [veroordeelde] zou zijn genoten, bestaat uit de waardevermeerdering van de woning aan de [adres 2] (hierna: de woning) vanaf 26 september 2014.

Op 26 september 2014 hebben de broer en schoonzus van [veroordeelde] ( [naam 1] en [naam 2] ) de woning gekocht. De woning is voor een deel betaald met een van de ABN Amro-bank verkregen hypotheek. In de onderliggende strafzaak is vastgesteld dat de bank door het gebruik van valse geschriften (feit 2) is bewogen tot het verstrekken van een hypotheek en daarmee is opgelicht (feit 4) en dat verdachte de hypotheeksom en de woning heeft witgewassen (feit 5).

De woning is gekocht voor € 445.000,- en de meest recente WOZ-waarde is de waarde op peildatum 1 januari 2020, te weten € 593.000,-. Het verschil (€ 148.000,-) zou het wederrechtelijk verkregen voordeel van [veroordeelde] zijn.

4.2. Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie vordert dat vastgesteld wordt dat [veroordeelde] € 148.000,- aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten en vordert dat aan hem ter hoogte van dit bedrag een betalingsverplichting wordt opgelegd.

De officier van justitie gaat ervan uit dat [veroordeelde] het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten, omdat in het vonnis in de onderliggende strafzaak is vastgesteld dat [veroordeelde] de woning heeft verworven, voorhanden gehad en gebruikt. Gelet daarop is voor het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel het juridische eigendom van de woning niet van belang. De officier van justitie vindt niet dat sprake was van kosten die voor aftrek in aanmerking komen.

4.3. Standpunt van de verdediging

De verdediging stelt dat [veroordeelde] geen wederrechtelijk voordeel heeft genoten. [veroordeelde] is niet de eigenaar van de woning en daarom is [veroordeelde] ook niet degene die voordeel geniet van de waardestijging van de woning.

4.4. Oordeel van de rechtbank

De rechtbank wijst de ontnemingsvordering af omdat zij niet kan vaststellen dat [veroordeelde] wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten.

De rechtbank stelt voorop dat bij de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden uitgegaan van het voordeel dat de betrokkene in de concrete omstandigheden van het geval daadwerkelijk heeft behaald. Voor het oordeel dat [veroordeelde] daadwerkelijk voordeel heeft behaald door de waardestijging van de woning sinds 26 september 2014 is vereist dat komt vast te staan dat [veroordeelde] de feitelijke eigenaar is van de woning, zodat de waardestijging aan hem toekomt. Dat [veroordeelde] de feitelijke eigenaar van de woning is, kan de rechtbank echter niet vaststellen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

Uit de akte van levering blijkt dat [naam 1] en [naam 2] de woning geleverd hebben gekregen en dat zij dus juridisch eigenaar zijn geworden. Ook de hypotheek ten behoeve van de aankoop van de woning is aan hen verstrekt. Dat niet zij, maar [veroordeelde] en zijn gezin in de woning zijn gaan wonen, brengt niet zonder meer met zich mee dat [veroordeelde] daardoor de (feitelijk) eigenaar van de woning is. In het algemeen kan immers niet gesteld worden dat de gebruiker van een woning ook de eigenaar is. De rechtbank ziet bovendien niet in waarom [veroordeelde] een woning die feitelijk van hem zou worden, op naam van zijn broer en schoonzus zou kopen. Er zijn de rechtbank immers geen omstandigheden gebleken waarom [veroordeelde] in september 2014 een feitelijk door hem gekochte woning niet op zijn eigen naam zou hebben willen of kunnen zetten. Het is ook zeker niet uitgesloten dat [naam 1] in september 2014 voornemens was om zich (meer) in Nederland te vestigen en met het oog daarop voor zichzelf en zijn gezin een woning heeft aangeschaft. Uit de akte van levering blijkt dat [naam 2] ten tijde van de levering in ieder geval in Nederland was.

Er kan worden vastgesteld dat [veroordeelde] betrokken is geweest in het traject rond de aanschaf van de woning. Ook dit brengt echter niet zonder meer met zich mee dat [veroordeelde] de (feitelijk) eigenaar van de woning is. [veroordeelde] was door zijn broer gevolmachtigd om hem in Nederland te vertegenwoordigen en dit past bij de feitelijke situatie dat [veroordeelde] (al) in Nederland verbleef en [naam 1] (nog) niet.

De rechtbank heeft tot slot acht geslagen op de omstandigheden dat [veroordeelde] in 2015 maandelijks rente- en aflossingstermijnen heeft voldaan voor de hypotheek van de woning en in november 2015 de hypotheek is ingelost met geld dat afkomstig was van een bv van [veroordeelde] , waarvan hij in de onderliggende strafzaak overigens heeft gesteld dat die aflossing plaatsvond met gelden welke diens bv nog verschuldigd was aan (een bv) van [naam 1] . Hoewel deze omstandigheden erop wijzen dat [veroordeelde] een belang heeft bij de woning – wat hij in elk geval als gebruiker ook heeft – volgt hieruit niet zonder meer dat [veroordeelde] feitelijk aanspraak kan maken op het eigendom van de woning en dus op de na aanschaf opgetreden waardevermeerdering.

Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat niet vastgesteld kan worden dat [veroordeelde] de feitelijke eigenaar van de woning is en daarom kan de waardevermeerdering van de woning niet als daadwerkelijk door [veroordeelde] behaald vervolgprofijt worden aangemerkt van de feiten waarvoor [veroordeelde] in de onderliggende strafzaak is veroordeeld.

5 Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

Wijst af de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Stuur een reactie naar de auteur