Beroep op niet tijdige beslissing op aanvraag van 4 mei 2021 om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag

ECLI:NL:RBMNE:2023:7045

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 22/5359


uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 december 2023 in de zaak tussen


[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. E.G. Engwirda),

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: mr. [A]).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar aanvraag van 4 mei 2021 om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag.


Op 30 november 2022 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Partijen zijn gevraagd of zij gehoord willen worden op een zitting. Geen van partijen heeft verklaard gebruik te willen maken van dit recht.1 Daarop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld.2 Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.3

2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de ingebrekestelling niet is ontvangen en het beroep derhalve niet ontvankelijk is. De rechtbank volgt verweerder niet in dit standpunt. Uit de verzendadministratie van eiseres blijkt dat de ingebrekestelling op 28 oktober 2022 digitaal naar verweerder is verzonden. Ter onderbouwing hiervan heeft eiseres een print van de verzending ingebracht. Gezien het bovenstaande neemt de rechtbank aan dat verweerder op 28 oktober 2022 in gebreke is gesteld. Eiseres heeft meer dan twee weken daarna, te weten bij brief van 18 november 2022, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek.

3. Het beroep is daarom ontvankelijk en gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen

4. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak.4 In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen.5

5. Op 23 augustus 20236 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) uitspraak gedaan over de termijn waarop verweerder alsnog een besluit bekend moet maken in dit soort zaken. In deze uitspraak heeft de Afdeling nadere beslistermijnen vastgesteld die voortaan in beginsel bij beroepen gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit (op bezwaar) in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen aan verweerder zullen worden gegeven. De rechtbank neemt deze termijnen over en hanteert daarom vanaf 23 augustus 2023 de termijnen die door de Afdeling zijn vastgesteld. In zaken waarin verweerder een besluit moet nemen op een aanvraag als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen geldt een nadere beslistermijn van twaalf weken na de datum van het verweerschrift om een schriftelijke vooraankondiging als bedoeld in artikel 6.7 van die wet te doen. Van deze twaalf weken moeten ten minste zes weken zijn gelegen na de dag van verzending van de uitspraak op het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Als de twaalf weken ten tijde van de uitspraak op dat beroep al zijn verstreken of als verweerder geen verweerschrift heeft ingediend, geldt een termijn van zes weken na de dag van verzending van de uitspraak om een vooraankondiging te doen. Vervolgens moet verweerder binnen twee weken na ontvangst van een zienswijze op de vooraankondiging of binnen twee weken na het verstrijken van de termijn van zes weken om te reageren op de vooraankondiging een besluit om (aanvullende) compensatie bekendmaken. Door snel een zienswijze in te dienen of mee te delen dat geen zienswijze wordt ingediend, kan een aanvrager deze tweede termijn zo kort als mogelijk maken.

6. De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval van dit uitgangspunt af te wijken. Dit betekent het volgende.

7. Omdat er inmiddels twaalf weken zijn verstreken sinds verweerder het verweerschrift heeft ingediend, stelt de rechtbank de termijn waarop verweerder een vooraankondiging moet doen op uiterlijk zes weken na verzending van deze uitspraak.

8. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde beslistermijn overschrijdt. Evenals de Afdeling bepaalt de rechtbank dat de dwangsom begint te lopen op het moment dat verweerder de eerste termijn voor het doen van een vooraankondiging overschrijdt en deze loopt door tot het moment dat de vooraankondiging is verzonden. Als verweerder vervolgens ook de tweede termijn voor het nemen van een besluit om (aanvullende) compensatie overschrijdt, gaat de dwangsom weer verder lopen tot het moment dat verweerder dat besluit bekendmaakt. De dwangsom loopt niet verder door dan het maximum van € 15.000,-.

Bestuurlijke dwangsom

9. Eiseres heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden.7

10. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet formeel in een besluit vastgesteld, maar slechts in zijn verweerschrift de hoogte van de nog toe te kennen dwangsom berekend.
De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom vast op het maximale bedrag van € 1.442,-, omdat er inmiddels al 42 dagen zijn verstreken sinds verweerder in gebreke is.

Proceskosten en griffierecht

10. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht en onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 4 september 20238 als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 0,25. Toegekend wordt € 209,25.

12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

– verklaart het beroep gegrond;

– vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
– draagt verweerder op uiterlijk zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een vooraankondiging te doen en een besluit bekend te maken binnen twee weken na ontvangst van de zienswijze dan wel binnen twee weken na het ongebruikt verstrijken van de termijn van zes weken om te reageren op de vooraankondiging;

– bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijnen overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
– stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;

– veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 209,25;
– draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden.

1Artikel 8:57, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

2Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.

3Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.

4Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.

5Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.

6ECLI:NL:RVS:2023:3209.

7Artikelen 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.

8ECLI:NL:RBMNE:2023:4482.

Dit bericht werd geplaatst in: Financieel economisch strafrecht

Stuur een reactie naar de auteur