Gesubsidieerde rechtsbijstand ook mogelijk voor de niet-aangehouden verdachte

De afdeling bestuursrechtspraak heeft in een recente uitspraak geoordeeld dat een niet-aangehouden verdachte onder omstandigheden ook recht heeft op gesubsidieerde rechtsbijstand. Als een verdachte per brief is uitgenodigd voor een FIOD- of politieverhoor, mag de Raad voor Rechtsbijstand niet zomaar een toevoegingsaanvraag afwijzen.

De Raad voor Rechtsbijstand moet haar beleid op dit punt aanpassen.

Wat ging eraan vooraf?

In de onderliggende strafzaak werd de verdachte in kwestie per brief uitgenodigd voor een verhoor bij de FIOD. Daar zou hij worden gehoord als verdachte van faillissementsfraude. Doordat de verdachte financieel in zwaar weer verkeerde, kon hij geen advocaat betalen. Vervolgens is bij de Raad voor Rechtsbijstand een toevoeging aangevraagd.

De Raad voor Rechtsbijstand wees de aanvraag voor een toevoeging af. Het ging volgens de Raad voor Rechtsbijstand namelijk om een probleem waar de verdachte ‘geen advocaat voor nodig had’. In beginsel wordt immers pas een toevoeging verstrekt op het moment dat de verdachte een dagvaarding heeft ontvangen.

De rechtbank Amsterdam oordeelde naar aanleiding van een ingediend beroepschrift dat de Raad voor Rechtsbijstand de toevoegingsaanvraag terecht had afgewezen.

Het roer gaat om!

De hoogste algemene bestuursrechter van het land, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, dacht daar in hoger beroep echter anders over.

De Afdeling stelt voorop dat haar uitspraak uit het jaar 2013 inmiddels achterhaald is. Toen oordeelde de Afdeling nog dat het geldende beleid van de Raad voor Rechtsbijstand – dat een niet-aangehouden verdachte voorafgaand aan het eerste politieverhoor geen recht op toevoeging heeft – niet onredelijk of in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De Afdeling ziet dat nu anders.

De Afdeling overweegt dat de Raad voor Rechtsbijstand bij de beslissing of iemand recht heeft op gesubsidieerde rechtsbijstand een discretionaire bevoegdheid uitoefent. Het huidige beleid, waarin het recht op gesubsidieerde rechtsbijstand per definitie wordt onthouden aan een niet-aangehouden verdachte, verhoudt zich volgens de Afdeling niet goed met deze discretionaire bevoegdheid en daarmee gepaard gaande verantwoordelijkheid van de Raad voor Rechtsbijstand.

Daarbij is volgens de Afdeling van belang dat de verdachte in kwestie verdacht wordt van een ernstig strafbaar feit waarvoor een ingrijpende sanctie kan worden opgelegd (en waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten). Ook staat voor de verdachte veel op het spel, gelet op de vaak cruciale betekenis van het politieverhoor voor het verdere verloop en de uitkomst van de strafprocedure.

Om die reden oordeelt de Afdeling dat de Raad voor Rechtsbijstand een nieuw besluit moet nemen, waarbij ten minste rekening wordt gehouden met de ernst van het strafbare feit waarvan de persoon in kwestie verdacht wordt, de complexiteit van de zaak en de ernst van de sanctie die voor de verdachte op het spel staat.

Conclusie

Het huidige beleid van de Raad voor Rechtsbijstand is door de uitspraak van de Afdeling niet langer houdbaar. De Raad voor Rechtsbijstand zal nieuw beleid moeten ontwikkelen waarbij voor het (al dan niet) verlenen van een toevoeging rekening wordt gehouden met de ernst van het strafbare feit, de complexiteit van de zaak en de ernst van de sanctie die voor de verdachte in kwestie op het spel staat.

Vooralsnog moet worden afgewacht hoe de Raad voor Rechtsbijstand deze criteria gaat verwerken in het nieuwe beleid. In haar uitspraak overweegt de Afdeling nog expliciet dat de ernst van het strafbare feit faillissementsfraude tot uitdrukking komt in de omstandigheid dat er voorlopige hechtenis op dit delict is toegelaten. Mogelijk zal dit dus één van de nieuwe aanknopingspunten (moeten) worden.

Maar voor nu is vooral de kern van de uitspraak van belang: gesubsidieerde rechtsbijstand is ook mogelijk voor de niet-aangehouden verdachte!

Stuur een reactie naar de auteur