Hoorgesprek heeft overeenkomstig te daaraan te stellen eisen plaatsgevonden

Samenvatting

Belanghebbende is kapster. Sinds september 2009 oefent zij haar werkzaamheden als kapster voor eigen rekening uit in een alskapsalon ingerichte ruimte bij haar ouders thuis. In de aangifte IB/PVV 2010 heeft zij haar opbrengsten als winst uit ondernemingverantwoord. De inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag de opbrengsten als resultaten uit overige werkzaamhedenaangemerkt en heeft de zelfstandigen- en de startersaftrek geweigerd. Na het hoorgesprek heeft de inspecteur het standpuntingenomen dat belanghebbende als ondernemer aangemerkt kan worden, maar hij blijft zich op het standpunt stellen datbelanghebbende niet aan het urencriterium voldoet voor de toepassing van de zelfstandigen- en startersaftrek. In hoger beroep klaagtbelanghebbende erover dat de inspecteur de hoorplicht heeft geschonden, alsmede dat hij bij het horen in strijd heeft gehandeld metalgemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het hof is van oordeel dat niet is gebleken dat een of meer wettelijke regels van het horenzijn geschonden. Er heeft een hoorgesprek plaatsgevonden waar het punt van het urencriterium aan de orde is geweest. Bovendienheeft een inhoudelijke discussie geleid tot een standpuntwijziging van de inspecteur. Alhoewel belanghebbende teleurgesteld is in dehandelwijze van de inspecteur, kunnen volgens het hof de gestelde onvolledigheden in het hoorverslag niet leiden tot het oordeel datalgemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden. Vervolgens acht het hof belanghebbende niet geslaagd in het leveren vanhet bewijs dat zij ten minste 1.225 uren besteed zou hebben aan haar onderneming.
(Hoger beroep ongegrond.)

Commentaar

In de onderhavige zaak moest Hof Arnhem-Leeuwarden een oordeel vellen over de vraag of de inspecteur de hoorplicht hadgeschonden. Het horen van een belanghebbende is geregeld in art. 7:2 Awb. Dit artikel bepaalt dat een bestuursorgaan debelanghebbende in de gelegenheid moet stellen om te worden gehoord, alvorens een besluit op het bezwaarschrift te nemen. Omdatdeze verplichting voor de inspecteur van de Belastingdienst een te zware belasting zou kunnen vormen, is in art. 25, lid 1, AWR voorfiscale zaken een uitzondering opgenomen. In dit artikel is bepaald dat de inspecteur de belanghebbende alleen op diens verzoek moethoren. Zonder verzoek zou er voor de inspecteur dus geen verplichting bestaan om de belanghebbende te horen. Dat is echter te kortdoor de bocht. Het Besluit Fiscaal Bestuursrecht (besluit van 7 januari 2015, nr. BLKB 2015/62M, NTFR 2015/434) bevat namelijk hetbeleid van de staatssecretaris dat ziet op het fiscale bestuursrecht. Dit beleid moet door de inspecteur worden nageleefd. Artikel 9 vandit besluit bepaalt dat het initiatief voor het horen van een belanghebbende bij de inspecteur ligt. Dit beleid is derhalve inovereenstemming met het bepaalde in art. 7:2 Awb en wijkt af van hetgeen in art. 25, lid 1, AWR is opgenomen.
Art. 7:7 Awb bepaalt dat van het horen een verslag wordt opgemaakt. Ook art. 9, lid 5, Besluit Fiscaal Bestuursrecht bepaalt dat deinspecteur van het horen een verslag maakt. De wijze waarop het verslag moet worden ingestoken, is in de wet niet bepaald. Er wordtvan uitgegaan dat de inspecteur het verslag op schrift stelt. Daarnaast is in de parlementaire geschiedenis bepaald dat de inspecteurkan volstaan met een zakelijke weergave van het besprokene (Kamerstukken II, 1988-1989, 21 221, nr. 3, p. 151). Het is dus voldoendedat de kern van hetgeen de belanghebbende naar voren heeft gebracht, in het verslag wordt opgenomen (Kamerstukken II, 1991-1992,21 221, nr. 8, punt 2.207). Van een letterlijke weergave van het besprokene is dus geen sprake. Bij het horen is ook art. 7:9 Awb vanbelang. Indien zich na het hoorgesprek nieuwe feiten en omstandigheden (een novum) voordoen, dan moet de belanghebbende in degelegenheid worden gesteld om opnieuw te worden gehoord.
Het hof oordeelt in deze zaak dat de inspecteur in overeenstemming met het vorenstaande de belanghebbende heeft gehoord. Tijdenshet hoorgesprek zijn alle geschilpunten aan de orde geweest. Ook volgt uit de uitspraak dat niet alleen de belanghebbende haar ‘zegje’heeft kunnen doen, maar dat ook de inspecteur zijn argumenten naar voren heeft gebracht. Daarmee is recht gedaan aan het beginselvan hoor en wederhoor. In de praktijk schort het daar nog wel eens aan, omdat een inspecteur het ‘horen’ te letterlijk opvat door debelanghebbende de gelegenheid te geven zijn argumenten (nader) toe te lichten en die slechts aanhoort, zonder daarop te reageren. Indeze zaak is, aldus het hof, alles volgens het ‘boekje’ gegaan, zodat de argumenten van de belanghebbende worden verworpen.

[1] Mr. M.H.W.N. Lammers is advocaat bij Jaeger advocaten-belastingkundigen te Amsterdam.

Bron: http://www.ndfr.nl/link/NTFR2016-359
Datum: 28-4-2016 13:11:57

Dit bericht werd geplaatst in:

Stuur een reactie naar de auteur