Verzoek tot schorsing van vervolging

ECLI:NL:RBAMS:2024:971

Inhoudsindicatie

De rechtbank stelt vast dat verdachte – door de symptomen van het syndroom van Usher en zijn intellectuele beperkingen – onvoldoende in staat is om de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen. Verdachte is ook onvoldoende in staat om de zaak met zijn raadsman te bespreken, de verdedigingsstrategie (mede) te bepalen en de inhoud van het procesdossier te begrijpen. Verdachte kan dus niet deelnemen aan het strafproces en is in zoverre proces onbekwaam. Beslissing: schorsing van de vervolging (artikel 16 Sv).

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht

Teams Strafrecht

Parketnummer: 13-091417-22

Datum uitspraak: 1 februari 2024

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1989 in [geboorteplaats] ,

ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres

[adres] .

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 februari 2024.

De rechtbank heeft kennisgenomen van wat de officieren van justitie, mr. S.A. van de Vliet en mr. U.E.A. Weitzel, en verdachte en zijn raadsman, mr. V.C. Langenburg, naar voren hebben gebracht.

2 Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

3 Voorvragen

De dagvaarding is geldig en de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of er redenen zijn tot schorsing van de vervolging.

3.1

Inleiding

Het Openbaar Ministerie en de verdediging hebben op 18 januari 2024 inzake het onderzoek genaamd Holmen procesafspraken gemaakt.

Uit de stukken in het dossier volgt dat verdachte lijdt aan het syndroom van Usher waardoor hij doofstom en visueel beperkt is. Om die reden is verdachte bij de politie en de rechter-commissaris gehoord met behulp van een gebarentolk. Verdachte is onderzocht door mr. drs. R.A. Sterk, een psycholoog van het NIFP. In het Pro Justitia-rapport van 14 juli 2023 concludeert deze psycholoog dat bij verdachte sprake is van beperkte intellectuele capaciteiten. Als gevolg daarvan lijkt verdachte volgens deze psycholoog niet goed in staat om te kunnen begrijpen waarvan hij wordt verdacht en wat de strafrechtelijke vervolging en de personen die hier een rol in spelen betekenen.

De rechtbank ziet zich gelet op de conclusies van de psycholoog ambtshalve voor de vraag gesteld of verdachte aan een zodanige psychische stoornis en/of verstandelijke handicap lijdt dat hij niet in staat is de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen.

3.2

Standpunt van de verdediging

De raadsman van verdachte heeft op de zitting geschetst dat de verdediging bij het maken van de procesafspraken in een spagaat zat. Er lijkt sprake van een discrepantie tussen het beeld van verdachte dat uit het strafdossier naar voren komt en de bevindingen in de Pro Justitia-rapportage dat in 2023 over hem is opgesteld. Het rapport staat niet op zichzelf. De ziekte van verdachte is niet verbeterd en zijn zicht neemt langzaam af. De verdediging kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de beperking bij verdachte – door zijn aandoening – groot is en hij is hierdoor kwetsbaar. Gelet op de beperkte communicatie die met verdachte kan plaatsvinden is hem – door middel van zijn vader als gebarentolk – een samenvatting gegeven van waarvoor hij wordt vervolgd en de procesafspraken. Ook het ondertekenen van de procesafspraken is met de vader van verdachte afgestemd. Gelet op het beeld van verdachte ter terechtzitting is schorsing van de vervolging ook een reële optie.

3.3

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat verdachte procesbekwaam is. Het Openbaar Ministerie heeft kennisgenomen van de bevindingen van de psycholoog in het Pro Justitia-rapport, maar stelt zich op het standpunt dat het onderzoek geen volledig beeld van verdachte geeft. Het dossier bevat aanwijzingen dat verdachte meer begrijpt dan uit de rapportage naar voren komt en dat hij schriftelijk wel goed kan communiceren. Zo heeft hij gebruikt gemaakt van een PGP-telefoon. Voor de objectieve oordeelsvorming had het aanvragen van een aanvullende rapportage in de rede gelegen, maar dit is wegens tijdgebrek niet gebeurd. Bovendien was het heel moeilijk om een deskundige en tolk te vinden die ten aanzien van deze problematiek konden worden ingezet.

3.4

Oordeel van de rechtbank

Uit de Pro Justitia-rapportage van 14 juli 2023 blijkt het volgende. Verdachte lijdt aan het syndroom van Usher waardoor hij zeer slecht kan horen en slecht kan zien. Hij kan ook niet spreken en om met hem te communiceren is een gebarentolk nodig. Tijdens het gesprek met de psycholoog heeft de gebarentolk aangegeven dat verdachte slechts in beperkte mate gebarentaal beheerst. Zo is zijn gebarenschat beperkt en gebruikt hij voor verschillende woorden dezelfde gebaren. Zinnen zijn al snel te lang en verdachte lijkt alleen korte concrete vragen te begrijpen. Verdachte lijkt nauwelijks in staat tot abstraheren en ook zijn reflectieve vermogens zijn zeer beperkt en er lijkt nauwelijks sprake te zijn van bewuste beleving in zijn binnenwereld. Als gevolg van de beperkingen van verdachte was het voor de psycholoog niet mogelijk om op een betrouwbare manier intelligentieonderzoek te verrichten. Het geheel overziend functioneert verdachte intellectueel op een zeer laag niveau, vermoedelijk naar schatting op een matig verstandelijk beperkt niveau, mogelijk lager. De symptomen van het syndroom van Usher lijken het niveau van intellectueel functioneren negatief te hebben beïnvloed. De forse intellectuele beperkingen van verdachte in combinatie met zijn zintuiglijke beperkingen brengen met zich mee dat hij slechts zeer beperkt in staat is om situaties waarin hij zich bevindt te begrijpen en te doorzien. Hij lijkt tevens slechts in zeer beperkte mate consequenties van zijn handelen te kunnen overzien. Het geheel overziend zijn de geconstateerde fysieke en intellectuele beperkingen en als gevolg hiervan ook de sociaal-emotionele beperkingen zo fors dat door de psycholoog wordt geadviseerd om de tenlastegelegde feiten – indien bewezen – verdachte in het geheel niet toe te rekenen. Verdachte is immers dermate beperkt dat hij niet goed begrijpt waar hij van verdacht wordt, dat hij de ingestelde vervolging en de personen die hierin een rol spelen ook niet goed kan begrijpen.

Naar aanleiding van dit rapport heeft de rechtbank op de zitting geprobeerd om te achterhalen of verdachte de strekking van zijn vervolging begrijpt. De rechtbank heeft hiertoe meerdere vragen gesteld aan verdachte, zoals de vraag of verdachte weet waarvan hij wordt verdacht. Omdat voor de zitting geen tolk was opgeroepen, heeft, na daartoe te zijn beëdigd, de vader van verdachte als gebarentolk gefungeerd. De rechtbank heeft hiermee ingestemd, omdat de vader van verdachte de aangewezen persoon lijkt om op een voor verdachte begrijpelijke wijze een boodschap aan verdachte over te brengen. Bovendien hebben de onderhandelingen over de procesafspraken ook met behulp van de vader van verdachte als tolk plaatsgevonden. Verdachte heeft desondanks meermalen aangegeven de vraag niet te begrijpen of heeft de vraag niet of heel beperkt beantwoord.

Verdachte heeft wel bevestigend geantwoord op de vraag of hij een telefoon gebruikt. Mede gelet op het standpunt van het Openbaar Ministerie over het schriftelijk communiceren heeft de rechtbank ook geprobeerd verdachte per telefoon vragen te stellen. Daartoe heeft de rechtbank de advocaat van verdachte verzocht de vraag op zijn telefoon in te typen en verdachte gevraagd op zijn eigen telefoon het antwoord te typen. In antwoord op de eerste vraag van de rechtbank, “begrijpt u waarom u hier vandaag bent?”, heeft verdachte enkel de vraag overgetypt op zijn eigen telefoon. In tweede instantie heeft verdachte de vraag beantwoord met: “rechtbank”.

Ook de officieren van justitie hebben verdachte op deze wijze vragen gesteld over de tenlastegelegde feiten. Verdachte heeft op deze vragen geen of nauwelijks antwoord gegeven. Het is de rechtbank niet duidelijk of verdachte de vragen kan begrijpen en hiermee ook begrijpt waarvoor hij wordt vervolgd.

De rechtbank kan – gelet op het vorenstaande – niet vaststellen dat verdachte de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging begrijpt. Artikel 16, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) bepaalt dat indien de verdachte aan een zodanige psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap lijdt, dat hij niet in staat is de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen, de rechter de vervolging schorst, in welke stand zij zich ook bevindt. Uit de formulering van artikel 16, eerste lid, Sv volgt dat de rechter verplicht is bij de constatering van de genoemde omstandigheden tot schorsing van de vervolging over te gaan.

De rechtbank overweegt dat artikel 16 Sv een breed toepassingsbereik heeft en dat – aangezien verdachte lijdt aan het syndroom van Usher en bij hem sprake is van beperkte intellectuele capaciteiten – voor toepassing van dit artikel geen uitzicht hoeft te bestaan op herstel.1 De beslissing tot schorsing van de vervolging is immers een einduitspraak in de zin van artikel 138 Sv. Indien de verdachte niet herstelt van zijn psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening en/of verstandelijke handicap of wanneer behandeling niet binnen redelijke termijn mogelijk is, kan de rechter op een later moment de strafzaak – op verzoek van de verdediging – op grond van artikel 29f Sv beëindigen.

De rechtbank is van oordeel dat op basis van het psychologisch rapport en hetgeen zij op zitting van verdachte heeft gezien, verdachte vanwege de symptomen van het syndroom van Usher en zijn intellectuele beperkingen onvoldoende in staat is om de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen. Hij is ook onvoldoende in staat om de zaak met zijn raadsman te bespreken, de verdedigingsstrategie (mede) te bepalen en de inhoud van het procesdossier te begrijpen. Verdachte kan dus niet deelnemen aan het strafproces en is in zoverre procesonbekwaam.

Dat uit het verweten PGP-telefoongebruik door verdachte zou volgen dat verdachte meer begrijpt dan nu blijkt, zoals de officieren van justitie lijken te stellen, komt niet overeen met de bevindingen op de zitting waarbij ook via een telefoon is geprobeerd te communiceren met verdachte. Bovendien wordt in het Pro Justitia-rapport verwezen naar een onderzoek naar verdachte uit 2009, waarin is vastgesteld dat verdachte de taal beheerst van een horend kind van ongeveer 3 jaar oud en dat gebaren zijn primaire communicatiemiddel zijn. Uit dit onderzoek volgt dat de leesvaardigheidsscore van verdachte overeenkomt met kinderen van 6 jaar oud, zodat ook het begrijpend lezen zeer beperkt is gebleven. In rustige situaties kan verdachte volgens dit onderzoek eenvoudige woorden herkennen, maar in drukke situaties kan hij spraak nauwelijks herkennen. Het dossier en het verhandelde op de zitting geven geen aanknopingspunten om te vermoeden dat de situatie sinds 2009 in het voordeel van verdachte is gewijzigd, integendeel. Dat verdachte mogelijk binnen zijn familiekring op een bepaald niveau heeft kunnen functioneren, laat ten slotte onverlet dat hij tegelijkertijd niet in staat kan zijn de strekking van een tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen, aangezien hierbij sprake is van een onbekende, complexe en ongetwijfeld stressvolle situatie.

4 Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

Schorst de vervolging van verdachte [verdachte].

Dit bericht werd geplaatst in: Financieel economisch strafrecht

Stuur een reactie naar de auteur