VN Mensenrechtencomité: nieuwe herzieningsmogelijkheid na veroordeling na eerdere vrijspraak of hogere strafoplegging noodzakelijk

Elke veroordeelde mag zijn veroordeling door een hogere feitelijke instantie laten toetsen, dat is een fundamenteel recht (artikel 14, lid 5, IVBPR). In de Nederlandse strafpraktijk komt het voor dat na een (gedeeltelijke) vrijspraak door een rechtbank het Openbaar Ministerie hoger beroep aantekent, waarna een gerechtshof alsnog tot een bewezenverklaring en strafoplegging komt. Daarnaast komt het ook voor dat een gerechtshof in hoger beroep tot een zwaardere straf oordeelt dan eerder door een rechtbank is opgelegd. In dergelijke gevallen is dus slechts sprake van één enkele feitelijke beoordeling van de bewezenverklaring en extra strafoplegging. Recent stelde het VN Mensenrechtencomité zich op het standpunt (CCPR/C/135/D/3256/2018) dat een daaropvolgend cassatieberoep bij de Hoge Raad niet voldoet aan de verplichting om de veroordeling inhoudelijk te toetsen. Dit heeft in elk geval potentieel aanzienlijke gevolgen. Voor de verdediging biedt dit nu al kansen.

Het Mensenrechtencomité bepaalde namelijk niet alleen dat Nederland in de zaak waarover is geklaagd alsnog een effectief rechtsmiddel moet bieden. Vooral verplicht het Mensenrechtencomité Nederland om soortgelijke schendingen in de toekomst te voorkomen en ervoor te zorgen dat het relevante juridische kader en de praktijk in overeenstemming zijn met de vereisten van artikel 14, lid 5, IVBPR.  Nederland dient daar uiterlijk op 12 februari 2023 toe over te zijn gegaan. Wat voor consequenties heeft dit? Welke consequenties heeft dit voor de strafrechtspraktijk? Hoe dient de verdediging hiermee om te gaan?

(Alsnog) bieden effectief rechtsmiddel

Om verdragsconform te zijn dient in de gevallen waarin na een (gedeeltelijke) vrijspraak in eerste aanleg toch een veroordeling en strafoplegging volgt, of het gerechtshof een zwaardere straf oplegt dan eerder door een rechtbank was opgelegd, de mogelijkheid moet worden geboden om deze laatste veroordeling en/of strafverzwaring – opnieuw – inhoudelijk te laten toetsen. Nederland gaf aan dat toetsing door de Hoge Raad aan dit vereiste voldoet. Het Mensenrechtencomité schaart zich echter achter de stellingname dat de Hoge Raad geen feitenrechter is: feiten en belastende bewijsmiddelen worden door de Hoge Raad niet (voldoende) getoetst, terwijl de rechtspraak van het Mensenrechtencomité dit wel vereist.

Nederland zal dus in die gevallen waarin in hoger beroep meer bewezen is verklaard dan in eerste aanleg en/of zwaarder straffen zijn opgelegd dan door de rechtbank een extra herzieningsmogelijkheid moeten creëren. In het standpunt haalt het Mensenrechtencomité al aan dat hiervoor geen volledig nieuw proces of een “hoorzitting” – lees: een volledige nieuwe inhoudelijke behandeling ter terechtzitting – noodzakelijk is. Het laten uitvoeren van een herziening ‘die de feitelijke dimensies van de zaak kan onderzoeken’ volstaat, aldus het Mensenrechtencomité. Hoe hier in de praktijk invulling aan zal worden gegeven op een wijze dat – zonder mogelijkheden voor de verdediging om nieuwe bewijsvoering aan te dragen – maar met inachtneming van het ‘fair trail-beginsel’, ‘meer omvangrijke oordelen’ effectief wordt herzien (CCPR/C/112/D/2004/2010), zal ongetwijfeld nog de nodige stof tot discussie opleveren.

Het ligt verder voor de hand dat na hoger beroep de nieuwe herzieningstaak wordt neergelegd bij een (ander) gerechtshof. Een andere mogelijkheid is dat de Hoge Raad afstapt van de huidige beperking om uitsluitend de toepassing van het recht en de juridische motivering te toetsen. In voornoemde specifieke gevallen zou de Hoge Raad dan eveneens als feitenrechter moeten gaan optreden. Het ligt mijns inziens niet voor de hand dat de Hoge Raad deze taak snel toebedeeld zal krijgen.

Voor nu: mogelijkheden voor de verdediging

In strafzaken waarin in hoger beroep zwaardere straffen zijn opgelegd en/of meer bewezen is verklaard dan in eerste aanleg bij de rechtbank, zal de verdediging ten aanzien van de vervolging die ziet op de aanvankelijke vrijspraak de niet-ontvankelijkheid van het OM kunnen bepleiten. Dit omdat het huidige stelsel immers – in elk geval vooralsnog – niet voldoet aan de verplichting om een effectief – lees: feitelijk – rechtsmiddel te bieden. Belangrijk is verder dat dit in hoger beroep uitdrukkelijk en onderbouwd naar voren wordt gebracht, omdat dit standpunt bij afwijzing eveneens de deur openzet om hier in cassatie een middel tegen in te dienen.

Of het standpunt van het Mensenrechtencomité ook consequenties zal hebben voor volledig afgesloten strafzaken waar aanvankelijk (gedeeltelijk) in is vrijgesproken c.q. minder zwaar is bestraft, zal ongetwijfeld iets zijn waar Nederland in haar reactie ook op in zal (moeten) gaan. Immers, uit het standpunt van het Mensenrechtencomité kan worden afgeleid dat zo lang het Nederlandse wettelijke systeem niet de mogelijkheid heeft geboden om in hoger beroep meer omvangrijke bewezenverklaringen en zwaarder opgelegde straffen opnieuw beoordeeld te krijgen, van afgesloten strafzaken nog geen sprake is.

Alvorens het Mensenrechtencomité zich over een strafzaak kan buigen, dienen alle nationale rechtsmiddelen te zijn uitgeput. Ten aanzien van aanvankelijke vrijspraken dient in hoger beroep te worden aangevoerd dat, in elk geval in afwachting van de implementatie van de nieuwe herzieningsmogelijkheid, het OM voor deze feiten (al dan niet partieel) niet-ontvankelijk moet worden verklaard. In cassatie dient naar voren te worden gebracht dat vanwege het ontbreken van een effectieve herziening de zaak voor een nieuwe feitelijke behandeling naar een ander gerechtshof moet worden verwezen.

Over de wijze waarop Nederland de gevraagde aanpassingen gaat implementeren, zullen we in februari 2023 ongetwijfeld meer horen. Wordt vervolgd!

Stuur een reactie naar de auteur