Post Jaddou: de Hoge Raad keurt het eigen vlees goed.

In eerdere blogs is het rapport van het VN Mensenrechtencomité besproken. In dit rapport werd geoordeeld dat de Hoge Raad in de zaak Jaddou de feitelijke herbeoordeling onvoldoende had toegelicht. Het comité achtte de toetsing van feiten en bewijzen door de Hoge Raad onvoldoende en verzocht Nederland hierop te reageren. In dit blog behandel ik de laatste loot aan de stam, de reactie van de Hoge Raad

De Hoge Raad greep een zaak aan waarin het gerechtshof, na een aanvankelijke vrijspraak door de rechtbank, alsnog tot een veroordeling kwam om zijn zienswijze op het rapport van het VN-Mensenrechtencomité te geven. In de laatste blog is uiteengezet dat de kritiek van het comité alle reden geeft voor een ruime interpretatie. In die lijn moet een nieuwe (tweede) feitelijke toets worden uitgevoerd in zaken waarin door een gerechtshof tot een ander (of in de strafmaat zwaarder) oordeel komt dan de rechtbank. Echter, zoals al voorzien, interpreteert de Hoge Raad de zienswijze van het Mensenrechtencomité beperkt.

Beperkte interpretatie rapport VN Mensenrechtencomité door de Hoge Raad

De Hoge Raad beperkt de kritiek van het comité dat artikel 14, vijfde lid, IVBPR wordt geschonden tot het geval dat na een aanvankelijke vrijspraak door de rechtbank en een daaropvolgende veroordeling door een gerechtshof, de Hoge Raad een daarop ingesteld cassatieberoep afdoet met de eenregelige standaardmotivering van de artikelen 80a of 81, eerste lid, RO. Het geval dus waarin de Raad niet inhoudelijk ingaat op de in het cassatieberoep geformuleerde bezwaren tegen het daaraan voorafgaande oordeel van het gerechtshof. De Hoge Raad legitimeert dit door aan te halen dat het comité in het rapport aangaf dat ‘a factual re-trial’ niet vereist is om aan de voorwaarde van het vijfde lid van artikel 14 IVBPR te voldoen.

De Hoge Raad stelt dat de toetsing in cassatie wel voldoet aan de vereisten zoals aangehaald door het VN Mensenrechtencomité. Ter onderbouwing geeft de Hoge Raad aan dat de controle in cassatie van de bewijsvoering van het gerechtshof zich niet beperkt tot beoordeling of sprake is van wettig bewijs. Die controle kan ook de vraag betreffen of de bewezenverklaring kan worden afgeleid uit door de feitenrechter gebruikte bewijsmiddelen. Daarbij kan de Hoge Raad de conclusies die het gerechtshof heeft getrokken uit de bewezenverklaarde feiten en omstandigheden op begrijpelijkheid toetsen. Bovendien kan worden getoetst of door het gerechtshof toereikend is gereageerd op door de verdediging duidelijk ingenomen standpunten.

De Hoge Raad stelt dan ook expliciet het niet eens te zijn met het rapport van het VN Mensenrechtencomité. Ook in overduidelijk kansloze zaken, waarin omwille van de efficiëntie wordt gekozen voor het via artikel 80 RO of het met de verkorte motivering van 81, eerste lid, RO afdoen, vindt een inhoudelijke beoordeling plaats van zowel de juridische als de feitelijke gronden van een schuldigverklaring en veroordeling, aldus de Hoge Raad.

Het rapport van het VN Mensenrechtencomité wordt niet volledig terzijde geschoven door de Hoge Raad. In die zaken waarin in hoger beroep een veroordeling is gevolgd voor een feit waarvan de verdachte in eerste aanleg was vrijgesproken en in cassatie tevergeefs wordt geklaagd over de bewezenverklaring van dat feit, zal de Hoge Raad vaker een motivering geven die is toegesneden op wat er in de concrete zaak is aangevoerd.

Waarom te beperkt?

Het rapport van het VN Mensenrechtencomité beperkt zich niet alleen tot die zaken waarin een gerechtshof alsnog tot een bewezenverklaring en strafoplegging komt. Uitdrukkelijk rapporteerde het VN Mensenrechtencomité ook over zaken waarin het gerechtshof in hoger beroep tot een zwaardere straf komt dan eerder door de rechtbank werd opgelegd.

Heeft het Comité het werkelijk verkeerd gezien?

In de praktijk is weinig te merken van de feitelijke toets die de Hoge Raad stelt te maken. Als een cassatieschriftuur geen klacht bevat over een onjuist oordeel door een gerechtshof, zal de Hoge Raad dit in de regel negeren. In cassatie klagen over feitelijke overwegingen van een gerechtshof is daarenboven kansloos. Zo staat ook op de internetsite van de Hoge Raad dat deze instantie door een specifieke ‘cassatiebril’ naar een zaak kijkt en zijn reikwijdte in die zin beperkt is. Dit omdat de Hoge Raad geen onderzoek doet naar feiten en omstandigheden. De Hoge Raad gaat uit van de feiten zoals die door het gerechtshof zijn vastgesteld. De Hoge Raad kijkt of het logisch/begrijpelijk is dat het gerechtshof op basis van wat het aan feiten heeft vastgesteld tot zijn uitspraak komt of laat die feitenvaststelling onzekerheid bestaan over de juistheid van de rechtstoepassing door het Hof? Grofweg geformuleerd controleert de Hoge Raad de feiten in de context van een juiste toepassing van de rechtsregels.

Hoewel een aparte feitelijke behandeling inderdaad niet door het IVBPR wordt vereist, is de invulling die de Hoge Raad geeft aan het recht op een (feitelijke) review mijns inziens te mager om als (voldoende) ‘feitelijke toets’ te kunnen gelden. Omdat de praktijk leert dat het helaas vele jaren duurt voordat het VN Mensenrechtencomité opnieuw met een rapport komt, zal het naar verwachting nog wel even duren voordat Nederland opnieuw tot de orde wordt geroepen.

Stuur een reactie naar de auteur